![]() een hoog debiet uitgevoerd bij patiënten met diverse in- flammatoire aandoeningen (1). Met de microchips die er worden gebruikt, kan men we de expressie van 50.000 verschillende boodschapper-RNA's (transcripten) in een gegeven monster tegelijkertijd analyseren. Daarna gaan we na hoe de RNA's die sterk tot expressie worden ge- bracht in een biopt, binnen een gegeven pathogenetisch proces of een satellietproces vallen en proberen we zo om een "moleculaire handtekening" te identificeren die eigen is aan het monster. stemt meestal overeen met een activering van T- en B- lymfocyten. Die handtekening vinden we ook terug bij lupusartritis, maar in dat geval in combinatie met een sterke interferonhandtekening (overexpressie van genen die worden geïnduceerd door type I-interferon). Bij spon- dylartropathie en meer nog bij artrose vinden we vooral een handtekening van activering van fibroblasten (die handtekening is ook aanwezig, maar in mindere mate, variaties naargelang de patiënt. Zo hebben we recente- lijk vastgesteld dat de activiteit van de ziekte (die typisch lager is bij beginnende of ongedifferentieerde artritis) een sterke invloed heeft op de mate van expressie van de genen. Wij vinden die moleculaire profielen echter vol- doende specifiek om te onderzoeken of ze van nut zouden kunnen zijn bij de diagnostiek van patiënten met ongedif- ferentieerde artritis. Een BioWin-project heeft zo geleid tot de ontwikkeling van de RheumaKit (www.rheumakit. com), een microchip met lage dichtheid die in combinatie met enkele geselecteerde klinische parameters een vroege diagnose geeft bij meer dan 90% van de patiënten met een ongedifferentieerde artritis. vooral diagnostische waarde heeft in het kader van de kli- nische taxonomie van reumatische aandoeningen dan wel of die informatie, zoals we later nog zullen aantonen, ook een specifiek idee geeft van de ernst van de aandoening en de mogelijke respons op de behandeling bij een gegeven patiënt. Die informatie is minstens even relevant als, of zelfs relevanter dan een diagnostisch etiket. bIj reumatoïde artrItIs chilt zeer sterk van de ene patiënt tot de andere. Van de patiënten die een eerstelijnstherapie krijgen (zoals metho- trexaat), vertoont 70% een (goede of matige) klinische respons. De overige 30% zal een aanvullende behandeling nodig hebben, bijvoorbeeld biologische geneesmiddelen. Die biologische medicatie blijkt vrijwel allemaal even effi- ciënt te zijn: 20-30% van de patiënten vertoont een goede respons, 30-40% een matige respons en 30% reageert er niet op. Die laatsten hebben dus een andere behandeling nodig. respons op de behandeling betreft (sommige patiënten met een zeer ernstige ziekte reageren op geen enkele behande- ling goed), maar er zijn ook specifieke effecten. Bepaalde patiënten reageren niet op behandeling A, maar wel op behandeling B. Op dit ogenblik kunnen we de respons op de behandeling nog niet voorspellen. Het therapeutische beleid is dan ook gebaseerd op trial and error, wat echter op medisch en economisch vlak niet zo efficiënt is. uitgevoerd op synoviabiopten van patiënten met reuma- toïde artritis die prospectief werden afgenomen voor en na het starten van een bepaalde behandeling (2-5). Op die |