![]() heid... of beter verzorgd Rural Epidemiologic) richtte zich op het cardiovasculaire risico en de incidentie van cardiovasculaire gebeurtenissen in popu- laties met een hoog, middelhoog of laag inkomen. Het risico werd geëvalueerd met behulp van de INTERHEART-risicoscore. De verzamelde gegevens hadden ook be- trekking op de houding ten opzichte van preventie en behandeling. De resultaten geven aan dat de risicofac- toren significant meer voorkomen in re- gio's met een hoog inkomen, maar dat de patiënten er ook veel meer middelen heb- ben om deze risicofactoren te controleren en de gevolgen ervan te behandelen. In de rijke landen worden er meer pati- enten in het ziekenhuis opgenomen voor cardiovasculaire aandoeningen, maar de reden voor de hospitalisatie is verschil- lend: het aantal hospitalisaties voor ern- stige cardiovasculaire events ligt lager in rijke landen; hospitalisaties voor minder ernstige events komen relatief vaker voor. "Zo worden in Canada in een heel vroeg stadium al preventieve en therapeutische maatregelen getroffen, zodat zware aan- doeningen die kunnen leiden tot ernstige events er minder vaak voorvallen", ver- klaart Koon Teo (Amilton, Canada). Vol- gens hem "tonen deze gegevens dan ook organiseerd zorgsysteem. Ze doen ons bo- vendien nadenken over de manier waarop we deze aspecten kunnen verbeteren voor minderbedeelde populaties". van de nieuwe antidiabetica bepaald dat de cardiovasculaire veiligheid van ieder nieuw antidiabetisch middel aangetoond moet zijn voordat het wordt gebruikt. Een eis die onder meer heeft geleid tot de onderzoeken EXAMINE en SAVOR TIMI 53. In EXAMINE (Examination of Cardiovas- cular Outcomes with Alogliptin versus Standard of Care), waarvan de resultaten werden voorgesteld door William B. White (Farmington, Verenigde Staten) werd al- ogliptine, een DPP4-remmer, vergeleken met een placebo bij patiënten met diabe- tes type 2 die recent een acuut coronair syndroom hadden gekregen en die over de nodige gezondheidsstandaarden inzake diabetes en secundaire cardiovasculaire preventie beschikten. Het voornaamste evaluatiecriterium van deze non-inferioriteitsstudie was een sa- mengesteld criterium bestaande uit car- diovasculair overlijden, myocardinfarct en cerebrovasculaire accidenten. De mediane opvolging van 18 maanden toont dat het 11,8% bedraagt voor alogliptine en voor een placebo (p < 0,001 voor de non- inferioriteit). het onderzoek ligt significant lager in de alogliptinegroep: -0,33% versus +0,03% ten opzichte van de startwaarde. De inci- dentie van hypoglykemie en van pancre- atitis is vergelijkbaar voor beide groepen. EXAMINE slaagt er niet in om de superio- riteit van alogliptine aan te tonen, wat de preventie van ernstige cardiovasculaire gebeurtenissen betreft. Volgens de gehan- teerde methodologie moest dit secundair evaluatiecriterium pas worden ingescha- keld nadat de non-inferioriteit van de horen ment of Vascular Outcomes Recorded in Patients with Diabetes Mellitus), een fase IV-onderzoek, werd saxagliptine, een an- dere DPP4-remmer, vergeleken met een placebo bij diabetes type 2-patiënten met een bewezen cardiovasculaire aandoening of verschillende risicofactoren. De rest van de behandeling werd overgelaten aan de beoordeling van de onderzoekers en kon dus worden opgedreven. Zoals Deepak Bhatt (Newton, Verenigde Staten) aangaf, toont de opvolging van 2,1 jaar geen verschil tussen saxagliptine en een placebo voor het belangrijkste sa- mengestelde evaluatiecriterium, namelijk cardiovasculair overlijden, niet-dodelijke hartinfarcten en ischemische cerebrovas- culaire accidenten: 7,3% voor saxagliptine tegenover 7,2% voor placebo (p < 0,001 de superioriteit). De probabiliteit om een HbA1c-gehalte lager dan 7% te bereiken, ligt significant hoger bij saxagliptine. Het medicijn wordt geassocieerd met een toename van het aantal hypoglykemieën. Het aantal geval- len van hypoglykemie met hospitalisatie is echter niet van dezelfde orde: 0,5% voor saxagliptine en 0,5% voor placebo (p = 0,33). Er worden geen verschillen gerap- porteerd met betrekking tot pancreatitis (0,3% in beide onderzoeksarmen) en al- vleesklierkanker (0,1% voor placebo en 0,06% voor saxagliptine). De onderzoekers noteerden een hoger aan- tal hospitalisaties als gevolg van hartinsuf- ficiëntie in de saxagliptinegroep. Het ver- schil had vooral betrekking op het kwartiel waar het hoogste NT-proBNP-gehalte was vastgesteld. Michel Komajda (Parijs, Frank- rijk) reageerde hierop met de vaststelling dat de diagnose van hartinsufficiëntie was gestoeld op klinische parameters en niet werd gesteld op basis van de echografie, hoewel ze de hoeksteen vormt voor de diagnose van hartinsufficiëntie. recente studies die aantonen dat het cardiovasculaire risico en het type cardiovasculaire aandoeningen worden bepaald door de grootte van het inkomen, de cardiovasculaire veiligheid van de DPP4-remmers, het HDL-cholesterolgehalte en het feit of de patiënt al dan niet lijdt aan het syndroom van Marfan. van het COMPARE-onderzoek (COzaar in Marfan PAtients Reduces aortic Enlargement) de gunstige werking van losartan op het syn- droom van Marfan te bevestigen. Zoals Maarten Groenink (Amster- dam, Nederland) verduidelijkte, heeft losartan een bloeddruk- verlagend effect, dat echter ook de hyperactiviteit van TGF-bèta door mutatie van het fibrilline 1-gen tegenwerkt. betrekking op 233 patiënten die in vier referentiecentra in Nederland werden opgevolgd. Bij de helft van deze patiënten was de aortawortel al vervangen door een prothese en de meesten onder hen kregen bèta- blokkers toegediend. Via randomisatie werd een onder- zoeksarm losartan en een controle- arm gevormd. De resultaten na 3 jaar duiden op een significant klei- nere uitzetting van de aortawortel en aortaboog, zowel bij patiënten met een aangeboren aortaboog als bij degenen die preventief een chirurgische ingreep hadden ondergaan. |