![]() van Crohn en colitis ulcerosa (CU) - wordt gesteld op basis van een mengsel van informatie namelijk de terug- tie in het bloed, endoscopische en radiologische afwijkingen en het uitsluiten van aandoeningen die een gelijkaardig beeld kun- nen veroorzaken. Endoscopische of radiologische letsels moeten meestal aanwezig zijn om de diagnose van IBD in aanmerking te nemen. in neutrofielen en in mindere mate in monocyten en geactiveerde macrofagen. Het kan worden opgespoord op verschillende plaat- sen, waaronder de stoelgang, en is een goede merker voor inflam- matie, onafhankelijk van de oorzaak. De aanwezigheid van een verhoogde concentratie calprotectine is dus niet specifiek voor IBD. Het gebruik van opsporing in de stoelgang wordt de laat- ste jaren meer en meer bestudeerd voor de differentiaaldiagnose tussen functionele darmziekte (IBS) en IBD en voor de opvol- ging van IBD-patiënten. Het voornaamste doel hierbij is het aan- tal endoscopische onderzoeken te verminderen. De sensitiviteit en specificiteit van calprotectine variëren tussen respectievelijk 59-89% en 71-80% maar over het algemeen kan worden gesteld dat de negatief predictieve waarde > 90% is. matie aanwezig is in de darm, wordt calprotectine verondersteld negatief te zijn. Actueel is de diagnose gebaseerd op anamnese (rome-criteria), afwezigheid van alarmsymptomen en negatieve bijkomende onderzoeken (indien aangewezen) met o.a. colono- scopie om vooral een inflammatoire darmziekte uit te sluiten gezien zowel de klachten als de patiëntengroep dezelfde zijn. zo weinig mogelijk vals-negatieve resultaten te hebben om geen organische pathologie te missen. hoge negatief-predictieve waarde en het feit dat IBD-patiënten vaak zeer hoge waarden hebben, zeker indien onbehandeld. Bij waarden < 30µg/g is de sensitiviteit zelfs rond 100%. Volgens een schatting via meta-analyse van Van rheenen PF kan men een da- ling verwachten van het aantal colonoscopieën van 67% indien calprotectine wordt gebruikt als screening in deze indicatie en kan men zich verwachten aan ongeveer 6% gemiste diagnoses. Vooral patiënten met een geïsoleerde dunnedarmaantasting sco- ren slecht, en hier wordt een sensitiviteit van 59% gerapporteerd (Sipponen T, 2012, cut-offwaarde 50µg/g). i.f.v. de studie maar deze correlatie is altijd beter dan de correlatie met klinische parameters (CDAI, MAYO-score, etc), bezinkings- snelheid of CrP. De correlatie is, opnieuw, beter voor colonziekte dan voor ileale ziekte. Men ziet ook een goede correlatie tussen het antwoord op de behandeling en de calprotectinewaarde. Dit geldt vooral voor patiënten met hoge beginwaarden, gevolgd door een significante daling. calprotectine zonder specifiek de subgroep van mucosale gene- zing te evalueren. De laatste jaren wordt echter meer en meer be- lang gehecht aan mucosale genezing aangezien deze geassocieerd is aan minder heelkunde en langere periodes van remissie. Het is actueel ook vaak een eindpunt in klinische studies. Uit de studies van roseth AG van 2004 (Crohn en CU) en De Vos M van 2012 (enkel CU-patiënten) kunnen we afleiden dat een calprotectine- |