![]() vatiestudies van Jellinek voordat bepaalde vormen van chronische beschouwd, omdat de verslaafden ondanks hun goede wil niet zonder alcohol leken te kunnen. De studies lichtten een tip van de sluier op over de mechanismen achter psychologische en lichamelijke verslaving. risicofactoren bestaan: angst- en stem- mingsstoornissen, impulsiviteit, familiale voorgeschiedenis van alcoholisme... Tot slot is ook de levensstijl in onze samen- leving, waarin het gebruik van deze vrij verkrijgbare middelen wordt aangemoedigd en de druk van de omgeving om te consumeren groot is, een niet-verwaarloosbare factor. We noemen dit `de biopsychosociale benadering', die de krijtlijnen uitzet voor therapeutische interventie. de GABA-erge neurotransmitter en een inhibitie van het gluta- materge systeem. Dit geeft aanleiding tot sedatie en anxiolyse. De betere stemming die wordt vastgesteld, is het gevolg van het serotoninerge effect. Het stimulerende effect en de betere motivatie zijn het resultaat van een dopaminerge werking. Tot slot scheiden we in de vorm van neurotransmitters ook stoffen af die verwant zijn met opiaten (onder andere endorfines), die als ze worden geactiveerd plezier en euforie verschaffen, allemaal fijne effecten... op voorwaarde dat we verstandig en met mate drinken. In dat geval regelen de systemen elkaar onderling en wordt een basisevenwicht hersteld, dat noodzakelijk is om geestelijk normaal te functioneren. de hersenen door een adaptatiemechanisme prikkelende neuro- amines aanmaken om het sedatieve effect van de alcohol tegen te gaan. Dat nieuwe evenwicht creëert het gevoel dat je meer kunt drinken: dit noemen we verhoogde tolerantie (stadium 3), een vals evenwicht dat alleen maar bestaat dankzij de productie van die opwekkende amines. Als de persoon in kwestie in dat stadium stopt met drinken of gewoon minder alcohol gaat drinken, wordt het evenwicht verstoord omdat de productie van die stimulerende stoffen doorgaat en er klinische tekens van opwinding verschijnen: Dit valse evenwicht is geen homeostase meer: het heet `allostase'. Eén van de manieren om dat ontwenningssyndroom want dat is het te kalmeren, is opnieuw te drinken. Het sedatieve effect van de alcohol gaat voor even het opwekkende effect van de prik- kelende amines tegen en het lijden gerelateerd aan het ontwen- ningssyndroom neemt af. Het wordt dan uiterst moeilijk om die neurobiologische druk, die de verslaafde aanzet om te drinken om zich beter te voelen, tegen te gaan. Dit wijst op het stadium van `alcoholziekte', met verlies van controle over het drinkgedrag en afhankelijkheid. tieve want aangename ervaringen bewaren, zou ervoor zorgen dat we een drang ontwikkelen om bijvoorbeeld veel en vaak te drinken. We beschikken ter hoogte van de prefrontale hersen- kwab over beoordelings-, evaluatie- en besluitvormingsfuncties, die ons vertellen dat te veel drinken niet goed is. regelmatig veel drinken, heeft echter een toxisch effect op die functies gericht op het socialiseren van ons gedrag in de prefrontale kwab: het beoordelingsvermogen wordt aangetast, we nemen verkeerde beslissingen, geraken ontremd. Enkel de drang om te drinken functioneert. intellectuele functies aangetast, maar ook bepaalde affectieve functies zoals de herkenning van emoties op het gezicht van andere mensen. Angst, droefheid en woede zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden en emoties worden vaak overintens, wat aanleiding geeft tot relatieproblemen met anderen. |