![]() beschermende factoren zijn, terwijl ioniserende straling, elektromagne- tische velden (> 0,2µt), blootstelling van de vader aan tabak en pestici- den zouden kunnen bijdragen tot een lichte verhoging van het risico om leukemie te ontwikkelen (Tabel). recenter werd ook de blootstelling aan benzeen en dieselpartikels in verband gebracht met een mogelijk hoger risico van leukemie bij kinderen. wijzen naar de rol van een ongepaste immuunreactie die volgt op een `laattijdig' contact met een infectie bij kinderen die veeleer te weinig zijn blootgesteld aan infecties (hypothese van Greaves). En dan is er nog de hypothese van Kinlen die suggereert dat contact met een on- bekende infectiestof in het kader van een mengeling van populaties zou kunnen verklaren waarom er relatief meer leukemie wordt vastgesteld bij kinderen met ouders die zijn verhuisd van een stedelijke naar een landelijke omgeving (3). de laatste 30 jaar is er spectaculaire vooruitgang geboekt op het vlak van all (Figuur 4) dankzij de continue verbetering van intensieve en aangepast aan de risicofactoren van elke patiënt én zijn klinische res- pons (6-9). de klinische en biologische risicofactoren met een gunstige prognostische impact zijn: tussen 1 en 10 jaar oud, een initieel lage leukocytose, een immunofenotype B eerder dan t, en geen aantasting van het centrale zenuwstelsel. nen qua aantal of structuur die de prognose beïnvloeden. Hyperdiploïdie of translocatie t(12;21) zijn gunstig, maar hypodiploïdie (minder dan 45 chromosomen), translocatie t(9;22) en herschikking van chromosoom 11q23 verslechteren de prognose. Er worden momenteel ook andere afwijkingen geïdentificeerd op moleculair vlak, en de prognose hier- voor wordt geëvalueerd. de huidige classificatie van all is niet alleen gebaseerd op immunofenotypische en cytogenetische gegevens, maar omvat ook gegevens uit de moleculaire biologie (Figuur 5) (4). de prognose en intensiteit van de behandeling. de initiële corticoresis- tentie die na de 8 eerste dagen van de behandeling wordt geëvalueerd (circulerende blasten > 1.000/mm³ na 8 dagen corticosteroïden) en het traag verdwijnen van de blasten (geëvalueerd op verschillende manie- ren: cytologie, moleculaire biologie en fluxcytometrie), worden in ver- band gebracht met een hoger risico op vroege recidieven en rechtvaar- digen een intensere behandeling. Met de techniek van de moleculaire biologie of een fluxcytometrie kunnen we de hoeveelheid resterende |