background image
Percentiel
|
Vol 18
|
Nr 4
|
2013
37
figuur 5: Huidige classificatie van aLL op basis van cytogenetische afwijkingen en moleculaire wijzigingen (naar inaba et al., 2013). Hyperdiploïdie
of een fusiegen etv6-rUnX1, aanwezig in meer dan 40% van de gevallen van aLL, hebben een gunstige prognose. Maar een afwijking van het
MLL-gen, een translocatie Bcr-aBL1, iaMp21 of hypodiploïdie verslechteren de prognose. Hier is een zwaardere behandeling voor nodig.
review van de literatuur blijkt dat borstvoeding en naar de opvang gaan
beschermende factoren zijn, terwijl ioniserende straling, elektromagne-
tische velden (> 0,2µt), blootstelling van de vader aan tabak en pestici-
den zouden kunnen bijdragen tot een lichte verhoging van het risico om
leukemie te ontwikkelen (Tabel). recenter werd ook de blootstelling
aan benzeen en dieselpartikels in verband gebracht met een mogelijk
hoger risico van leukemie bij kinderen.
tot slot bespreken we nog de infectietheorieën die met de vinger
wijzen naar de rol van een ongepaste immuunreactie die volgt op een
`laattijdig' contact met een infectie bij kinderen die veeleer te weinig
zijn blootgesteld aan infecties (hypothese van Greaves). En dan is er
nog de hypothese van Kinlen die suggereert dat contact met een on-
bekende infectiestof in het kader van een mengeling van populaties zou
kunnen verklaren waarom er relatief meer leukemie wordt vastgesteld
bij kinderen met ouders die zijn verhuisd van een stedelijke naar een
landelijke omgeving (3).
Prognostische factoren
en behandelingsprincipes voor
acute lymfatische leukemie
Vanaf hier bespreken we alleen nog maar all, die het vaakst voorkomt.
de laatste 30 jaar is er spectaculaire vooruitgang geboekt op het vlak
van all (Figuur 4) dankzij de continue verbetering van intensieve
chemotherapie die wordt gebruikt in gecontroleerde klinische studies
en aangepast aan de risicofactoren van elke patiënt én zijn klinische res-
pons (6-9). de klinische en biologische risicofactoren met een gunstige
prognostische impact zijn: tussen 1 en 10 jaar oud, een initieel lage
leukocytose, een immunofenotype B eerder dan t, en geen aantasting
van het centrale zenuwstelsel.
deze leukemiecellen kunnen trouwens chromosoomafwijkingen verto-
nen qua aantal of structuur die de prognose beïnvloeden. Hyperdiploïdie
of translocatie t(12;21) zijn gunstig, maar hypodiploïdie (minder dan 45
chromosomen), translocatie t(9;22) en herschikking van chromosoom
11q23 verslechteren de prognose. Er worden momenteel ook andere
afwijkingen geïdentificeerd op moleculair vlak, en de prognose hier-
voor wordt geëvalueerd. de huidige classificatie van all is niet alleen
gebaseerd op immunofenotypische en cytogenetische gegevens, maar
omvat ook gegevens uit de moleculaire biologie (Figuur 5) (4).
de kwaliteit van de vroege respons op de behandeling beïnvloedt altijd
de prognose en intensiteit van de behandeling. de initiële corticoresis-
tentie die na de 8 eerste dagen van de behandeling wordt geëvalueerd
(circulerende blasten > 1.000/mm³ na 8 dagen corticosteroïden) en het
traag verdwijnen van de blasten (geëvalueerd op verschillende manie-
ren: cytologie, moleculaire biologie en fluxcytometrie), worden in ver-
band gebracht met een hoger risico op vroege recidieven en rechtvaar-
digen een intensere behandeling. Met de techniek van de moleculaire
biologie of een fluxcytometrie kunnen we de hoeveelheid resterende
ETV6-RUNX1
21%
Others
(T-cell disease)
2%
TLX1
0-3%
LYL1
0-4%
TLX3
2-3%
ETP
2%
TAL1
7%
Others
(B-cell disease)
8%
ERG
3%
BCR-ABL1-like
9%
CRLF2
4%
iAMP21
2%
Hypodiploid
(< 44 chromosomes)
1%
Dicentric
3%
BCR-ABL1
2%
TCF3-PBX1
4%
MLL rearrangements
6%
Hyperdiploid
(> 50 chromosomes)
19%