![]() van de prognose verschilt volgens de cytogenetica. de totale 5 jaars- overleving na de inductiefase bedraagt slechts ongeveer 60% (11). Jatinder lamba (Univ. Minnesota) (12) heeft het effect van 10 genen (met meerdere sNP's) die relevant zijn voor de metabole ara-C-weg op het potentieel van cytarabine, en dus de concentratie van diens actieve metaboliet, onderzocht. sommige sNP's correleerden met de overleving, de PFs of de respons op behandeling. dat verklaart waarschijnlijk waar- om de respons kan verschillen, los van de bekende risicofactoren. door rekening te houden met de Mrd (Minimal Residual Disease) in de groep met een intermediair risico kon de prognostische waarde van het cytogenetische risico al sterk worden verbeterd (13). dat geldt ook voor sNP's van het CMPK-gen. pen dergelijke kinderen een hoger overlijdensrisico op lange termijn", merkte Chelsea Collins (Univ. Wisconsin) op. "De vroege sterfte blijkt zelfs hoger te zijn dan in de algemene populatie, althans volgens stu dies bij volwassenen." de overleving bij leukemie is beter na transplan- tatie van stamcellen uit navelstrengbloed. alle andere transplantaten geven eenzelfde overleving bij leukemie (14). doorgenomen van alle kinderen jonger dan 18 jaar met een acute (myeloïde of lymfatische) leukemie die één jaar na transplantatie van stamcellen nog in leven waren. in het totaal ging het om 205 kin- deren die een transplantaat van Hla-compatibel beenmerg hadden gekregen, 112 met een niet-Hla-compatibel beenmergtransplantaat en 349 met een transplantaat van navelstrengbloed. die laatste kin- deren waren vaker jonger dan 10 jaar (15). Er was geen verschil in de totale overleving na 8 jaar (Figuur 2) tussen transplantatie van Hla-compatibel beenmerg en transplantatie van stamcellen van navelstrengbloed. de curven van de leukemievrije overleving en de curven die het risico op relaps weergaven, waren vergelijkbaar. "Naast navelstrengbloed is een HLAcompatibele transplantatie het beste alternatief, maar als die twee bronnen niet beschikbaar zijn, mag de optie van nietHLAcompatibel beenmerg niet worden verworpen", concludeerde ze. len (Figuur 3). Blinatumomab is één van die antistoffen. in een fase i-studie bij 23 patiënten met een refractaire B-all of een recidief van B-all na beenmergtransplantatie werd nagegaan wat de ideale dose- ring van blinatumomab is, die dan zou worden gebruikt in een fase ii-studie, en werden ook de farmacokinetiek en de potentiële werk- zaamheid van blinatumomab geëvalueerd (16). buikpijn) werd vooral een cytokinereleasesyndroom (iFN-g, il-10 en il-6) waargenomen. de frequentie van dat syndroom was even hoog (15- 20%) met 5 als met 15µg/m²/d. ook werd een ongewone neurotoxiciteit (convulsies bij 4% van de patiënten) waargenomen. derde vaststelling: de farmacokinetiek van blinatumomab is vergelijkbaar met die bij volwas- senen en de plasmaconcentratie correleert lineair met de toegediende dosis. Vierde vaststelling: een cytokinereleasesyndroom blijkt een goede reponsvoorspeller te zijn. Er werd ook een correlatie vastgesteld tussen een volledige respons en een Mrd. op grond van al die gegevens is verder onderzoek wenselijk, concluderen de auteurs. bij kinderen (17). daarom wordt intensief gezocht naar nieuwe behan- delingen, waaronder chimere antistoffen gericht tegen t-celreceptoren (Figuur 4) (18). Eén van die antistoffen is gericht tegen de receptor van de Cd19+ t-cellen, die bij de patiënt worden afgenomen. de antistof wordt geproduceerd in 11 dagen en wordt dan ingespoten samen met een chemotherapie met fludarabine en cyclofosfamide. Volgens de preli- minaire resultaten bij 6 refractaire patiënten die al een zware behan- deling hadden gekregen (19), is de techniek haalbaar en doeltreffend (een volledige respons bij 3 patiënten met vaak een Mrd) met de te verwachten bijwerkingen, vooral een cytokinereleasesyndroom. on- danks een langdurige respons bij één van de patiënten waren er echter geen aanwijzingen van persisteren van chimere t-cellen. de vraag rijst dan ook of het aantal injecties niet moet worden verhoogd, wat echter resistentie in de hand zou kunnen werken. 1. report from the Children's oncology group. asCo 2013. abstract#10000. B precursor acute lymphoblastic leukemia (aLL) to eliminate the need for day 14 marrow examination: a Children's oncology group study. asCo 2013. abstract#10001. associated with intensified therapies for standard risk acute lymphoblastic leukemia (sr-aLL): a report from the Children's oncology group (Cog) study aaLL0331. asCo 2013. abstract#10002. 2013. abstract#10003. 12. Lamba j. genetic variations in cytarabine pathway genes as determinants of outcome in acute 14. eapen m, et al. Lancet 2007;369(9577):1947-54. 15. Collins C, et al. Long-term survival after alternative donor transplantation in children with acute 18. Lee D, et al. Clin Cancer res 2012;18(10):2780-90. 19. Lee D, et al. autologous-collected anti-CD19 chimeric antigen receptor T cells (19CarTs) for and cytokine release without graft versus host disease (gVhD) after allogeneic hematopoietic stem cell transplantation (hsCT). asCo 2013. abstract#10008. |