![]() tot 0,1% dan bij de patiënten met een sEr met dezelfde waarden, maar met intensivering van de doses. Michael Borowitz is dan ook de mening toegedaan dat een morfologische evaluatie op d15 tijdens de inductie- fase niet meer nodig is. koste van belangrijke toxiciteit voor het bot zoals aseptische necrose. de risicofactoren voor aseptische necrose zijn bekend: > 10 jaar, vrouwelijk geslacht, sterkte van het corticosteroïd en gebruik van folaten. de groep van leonard Mattano heeft het risico op aseptische necrose prospec- tief onderzocht bij patiënten met een all met een laag, een matig of een hoog risico (4). 1.857 van de 5.377 patiënten die voldeden aan de inclusiecriteria (dus 47% van de kinderen met bruikbare gegevens) ver- toonden een laag risico, 37% een matig risico en 16% een hoog risico. de laagrisicopatiënten kregen een standaardbehandeling met of zonder PEG-asparaginase. in de 3 groepen, meestal tijdens de onderhoudsfase, en in 68% van de gevallen ging het om een graad 2. de totale cumulatieve incidentie na 5 jaar was duidelijk hoger in de leeftijdsgroep van 7-9 jaar (7,8%) dan bij de kinderen van 5-6 jaar (3,3%) of 1-2 jaar (0,8%) (p < 0,0001) en bij meisjes (3,7% tegen 1,9%; p < 0,0001). de incidentie bedroeg 5,7% in de hoogrisicogroep en respectievelijk `slechts' 2,9% en 2,6% in de andere 2 groepen (p = 0,0009). de incidentie van aseptische necrose bij de laagrisicopatiënten die de standaardbehandeling hadden gekregen, bedroeg 2,3%; na toevoeging van PEG-asparaginase steeg de incidentie tot 4,0% (p = 0,09). Bij de patiënten met een matig risico bedroegen die cijfers respectievelijk 1,9% en 5,8% (p = 0,002). de incidentie van aseptische necrose in de hoogrisicogroep was 1,5% bij discontinue toediening van dexametason en 7,4% bij continue toediening. daaruit leidde hij af dat PEG-asparaginase een risicofactor voor aseptische necrose is en dat dat risico kan worden verlaagd door discontinue toediening van dexametason. mergtransplantatie bij acute lymfatische leukemie (all) (5). de prog- nose is evenwel slecht als pas een respons wordt verkregen na meer dan 36 maanden. Bortezomib is een proteasoomremmer waarmee mooie resultaten werden behaald, ook al is het werkingsmechanisme ervan niet bekend (6). Bortezomib werd uitgetest door de Children's Oncology Group (CoG) met evaluatie van de toxiciteit en het percentage volledige respons op het einde van de inductiefase (tijdens de inductie- fase werd bortezomib toegediend in een dosering van 1,3mg/m² op dag 1, 4, 8 en 11). ook werd de evenementvrije overleving na 4 maanden na een reïnductiechemotherapie met bortezomib op d1, 4 en 8 geëvalueerd (7). pen patiënten met een pre-B all: patiënten met een zeer vroege relaps (< 18 maanden na de diagnose, n = 36) en patiënten met een vroege relaps (18-36 maanden, n = 48). Van 70 patiënten waren de resultaten enterocolitis (7%) en ernstige infecties zoals ards (4%). 61% van de kinderen in de eerste groep en 72% van de kinderen in de tweede groep behaalden een volledige remissie op het einde van de eerste kuur. dat wijst op een positieve tendens in vergelijking met histo- logische controles. Het verschil was echter niet significant gezien het kleine aantal patiënten. dat was ook zo bij de patiënten met een minimale residuele ziekte. meer te bewijzen, maar ze kunnen cardiomyopathie veroorzaken en dat risico hangt af van de dosering (Figuur 1) (8): voor adriamycine bijvoor- beeld vanaf een dosis van 251-300mg/m², maar met sterke variaties van de ene patiënt tot de andere. Hypertensie verhoogt dat risico met een factor 3,5 en diabetes verhoogt het risico met ongeveer een factor 2-2,5 (9). gegevens vergeleken van patiënten die cardiomyopathie hebben ont- wikkeld (volgens de klinische en echografische criteria van de American Heart Association) (n = 93), met die van andere patiënten (n = 194). de gemiddelde dosis antracyclines in de groep die cardiomyopathie heeft ontwikkeld, bedroeg 300mg/m² tegen 140mg/m² in de controlegroep. Het percentage bestraling van de hartstreek bedroeg respectievelijk 24,7% en 11,3% (10). Polymorphism) op het Has3-gen (hyaluronidase synthase 3) ontdekt bij blanke patiënten. dat genotype verhoogde het risico pas vanaf een dosis van 250mg/m². Het risico steeg exponentieel bij patiënten met twee a-allelen. Bij de patiënten met twee G-allelen werd geen cumu- latieve toxiciteit waargenomen. Bij een aanvullende analyse werd ver- volgens aangetoond dat het Hs3-mrNa-gehalte lager was bij patiënten met twee a-allelen (p = 0,09). Hyaluronidase heeft een antioxiderend effect dat de cardiomyocyten beschermt tegen een disfunctie van de mitochondria en apoptose van de myocyten. dds R tio |