background image
Skin
Vol 16
Nr 3
2013
7
dienen deze bijgeknipt te worden om
blefaritis en conjunctivitis te vermij-
den. ook hirsutisme en vellusbeha-
ring worden waargenomen.
- Mucosale aantasting kan leiden tot
o.a. balanitis of tot droge ogen met
conjunctivitis.
MEK-inhibitoren en mTor-inhibitoren
blokkeren een `downstream pathway' van
de EGfr-inhibitoren en men kan dus ge-
lijkaardige neveneffecten verwachten.
Multikinase-inhibitoren zoals sunitinib
en sorafenib worden gebruikt in de be-
handeling van niercelcarcinoom en he-
patocellulair carcinoom. De meest fre-
quente cutane neveneffecten zijn:
- hand-voethuidreactie (figuur 2)
is een pijnlijke huidreactie op de
drukzones van de handpalmen en
voetzolen met erytheem, oedeem
en blaren die evolueren naar pijn-
lijke eelten. Een behandeling met
topisch clobetasolpropionaat is aan-
geraden in de ontstoken fase en met
topische keratolytica op basis van
ureum of salicylzuur in de eeltfase.
Voor de pijn kan lidocaïnegel geas-
socieerd worden. Deze reactie dient
onderscheiden te worden van het
hand-voetsyndroom welke voorkomt
bij bv. 5-fluorouracilbehandeling en
te wijten is aan een opstapeling van
het cytostaticum in handpalmen en
voetzolen via de eccriene zweetklie-
ren. De aantasting is diffuus en be-
perkt zich niet tot de drukplaatsen;
- aktinische keratosen, keratoacan-
thomen en plaveiselcelcarcinomen
kunnen voorkomen bij patiënten
onder sorafenib, evenals keratosis
pilaris-achtige folliculaire hyperkera-
tosen;
- depigmentatie van de haren komt
vooral bij sunitinib voor en leidt tot
`cyclische' vorming van grijze haren
waardoor de patiënt een streeppa-
troon krijgt met afwisseling van de
grijze en normale haarkleur;
- asymptomatische splinterbloe-
dingen
van het nagelbed;
- droogte van de huid en mucosae.
Vemurafenib en dabrafenib zijn Braf-
inhibitoren die gebruikt worden voor
behandeling van patiënten met gemeta-
staseerd (Braf V600E gemuteerd) mela-
noom. frequente cutane neveneffecten
hierbij zijn:
- maculopapuleus exantheem, vaak
met folliculair patroon
- xerosis cutis en jeuk
- zonovergevoeligheid (vemurafenib)
- te wijten aan een abnormale prolife-
ratie van keratinocyten:
· cutanepapillomen
· keratosispilaris
· aktinischekeratosen
· keratoacanthomen
· plaveiselcelcarcinomen
· cysten in het gelaat
Ipilimumab, ook gebruikt als behandeling
van gemetastaseerd melanoom, is een
anti-CTLa-4-molecule en zal de T-cel-
respons tegen het melanoom stimuleren.
Cutane neveneffecten zijn:
- maculopapuleus exantheem, al dan
niet met pruritus;
- vitiligo-achtige reacties of beter
benoemd als `melanoma associated
hypopigmentation
';
- depigmentatie van de haren.
Segaert benadrukt het belang van de
dermatoloog om ondersteunende zorg
te bieden aan de oncologische patiënt.
Het is van groot belang dat de patiënt
zijn oncologische behandeling met deze
nieuwe antikankergeneesmiddelen zo
volledig mogelijk kan krijgen en niet wil
of dient te stoppen om de cutane (zeer
zichtbare en hinderlijke) neveneffecten.
Zij kunnen immers door ons, dermatolo-
gen, goed behandeld worden.
GENEESMiDDElEN EN PrEDiS-
PoSiTiE ToT (BiJ)wErKiNG
Luc Van Bortel, UZ Gent
Het uitvoeren van een genetische tes-
ten om efficiëntie, veiligheid en (bij)
werking(en) van geneesmiddelen in een
individuele patiënt te voorspellen, lijkt
veelbelovend. Het kan de clinicus soms
helpen maar is echter niet altijd nuttig.
azathioprine wordt bijvoorbeeld geme-
taboliseerd door thiopurine methytrans-
ferase (TPMT). Voor een behandeling met
azathioprine is het wel nuttig een TPMT
gendeficiëntie of -afwezigheid op te
sporen om te voorspellen of er bij de
patiënt al dan niet een ernstige myelo-
toxiciteit zal optreden als neveneffect.
80-95% van de deficiënties worden via
deze test opgespoord en de test is hier
zeker nuttig omdat er een goede cor-
relatie is tussen genotype en fenotype.
anders is de situatie voor een deficiëntie
in het dihydropyrimidine dehydrogenase.
Een deficiëntie in dit gen geeft ook een
verhoogde kans op myelotoxiciteit maar
hier kunnen slechts 20% van de patiën-
ten opgespoord worden via genotypische
testen.
De predictieve waarde van de farmaco-
genetica is onduidelijk door verschillende
factoren; niet enkel het genetisch mate-
riaal speelt een rol, maar ook de verdere
expressie (mrNa, eiwitten) hiervan. ook
Figuur 2: Hand-voethuidreactie met sorafenib.
© Siegfried Segaert, UZ Leuven