verband wordt gebracht met gebre- ken in de remming van het negatieve affect (4). Hoewel tot nu toe in geen enkele studie de neurale correlaten van emotionele inertie rechtstreeks zijn onderzocht, staan zowel een verlengde limbische activering als een verstoorde top-downcontrole van de limbische structuren in ver- band met hogere niveaus van emoti- onele inertie. aantal genetische risicofactoren voor de- pressie, die kunnen bijdragen tot de ont- wikkeling van cognitieve en affectieve onbuigzaamheid. De meest bestudeerde genetische risicofactor voor depressie is misschien wel het 5-HTTLPR-polymor- fisme. De korte allelversie van 5-HTTL- PR wordt in verband gebracht met een verhoogde kwetsbaarheid voor depressie en ook met de verstoorde werking van neurale circuits die betrokken zijn bij de downregulatie van een negatief affect (23). Deze bevindingen suggereren dat affectieve onbuigzaamheid rechtstreeks in verband kan staan met een genetisch risico op depressie. Dat is precies wat we vonden in een recente (en nog niet gepubliceerde) studie: mensen met de korte allelversie van het 5-HTTLPR-poly- morfisme vertoonden hogere inertie voor negatieve emoties in het dagelijkse le- ven, zelfs met constante verschillen in Op vergelijkbare manier is aangetoond dat een andere genetische risicofactor voor depressie, de Val/Val-versie van het BDNF Val66Met-polymorfisme, in ver- band staat met piekeren (24). Samen on- dersteunen deze studies het idee dat cognitieve en affectieve onbuigzaam- heid kenmerken zijn van depressie- kwetsbaarheid en gedeeltelijk erfelijk kunnen zijn. vrijwel alle modellen van depressie, dikwijls als triggers voor het begin van depressieve episodes bij mensen met een verhoogde psychobiologische kwetsbaarheid (2, 4, 22). De rol van stresserende levensgebeurtenissen in het uitlokken van depressie lijkt het grootst te zijn voor de eerste episode. Depressieve episodes die later terugke- ren zijn progressief minder sterk ver- bonden met omgevingstriggers (25). Uit dat sensibilisatieproces valt af te leiden dat mensen die kwetsbaar zijn voor depressie geleidelijk onbuigza- mer kunnen worden in hun cognitieve en affectieve reacties op gebeurtenis- sen en daarom steeds meer depressie- symptomen kunnen ervaren zonder dat er objectieve stressors aanwezig zijn. Mensen met (kwetsbaarheid voor) de- pressie kunnen echter ook bijdragen tot het genereren van stressvolle ge- beurtenissen, vooral van interpersoon- lijke aard (2, 25). Een dergelijke vici- euze cirkel van stress en depressie zou waarschijnlijk resulteren in cognitieve en affectieve onbuigzaamheid: mensen met een verhoogde kwetsbaarheid voor depressie worden herhaaldelijk blootgesteld aan stressvolle (interper- soonlijke) ontmoetingen, waarop ze reageren met negatieve gedachten en gevoelens, die op hun beurt de kans op stressvolle gebeurtenissen in de toe- komst verhogen. Het verband tussen omgevingsfactoren en cognitieve en in beide richtingen. Piekeren is bij- voorbeeld in verband gebracht met een aangetast vermogen om problemen op te lossen en verminderde sociale steun (11); beide kunnen iemands vermogen om effectief om te gaan met zelfs mild negatieve gebeurtenissen verminderen. We zijn in ons eigen onderzoek gestart met het onderzoek naar de manier waarop omgevingsfactoren affectieve onbuigzaamheid beïnvloeden. Terwijl het duidelijk is dat emotionele inertie beïnvloed wordt door sociale of contextuele factoren (bijv. stressvolle gebeurtenissen), is meer onderzoek nodig om precies vast te stellen hoe affectieve onbuigzaamheid verandert onder verschillende omgevingsom- standigheden. inertie traal kenmerk van depressie is (4-7, 19), volgt daaruit dat de therapie zich vooral zou moeten richten op de onbuigzame cognitieve en affectieve opstelling. De belangrijkste doelstelling van veel van de huidige behandelingen tegen depres- sie is echter de acute verlichting van de- pressieve symptomen. In plaats van ge- woonweg de symptomen te verlichten moeten behandelingen voor depressie zich richten op het onderbreken van de repetitieve patronen van cognitie en af- fect die kenmerkend zijn voor de on- buigzaamheid die aan de basis van de- pressieve symptomen ligt (4). Heel wat |