de verband tussen piekeren en inertie, maar we ontdekten ook dat elk een unie- ke rol speelt bij depressie. Als we de ernst van de depressie van de deelne- mers voorspelden samen met hun niveau van piekeren en emotionele inertie (zodat de overlapping tussen de twee vormen van onbuigzaamheid geen ver- tekening van de resultaten opleverde), vonden we in beide studies dat piekeren en emotionele inertie (vooral van een somber/dysfoor affect) onafhankelijk van elkaar een ernstigere depressie voorspel- den. Dus ondanks hun gemeenschap- pelijke kenmerken dragen zowel cogni- tieve als affectieve onbuigzaamheid los van elkaar bij tot depressie (5). Zoals we verder bespreken, hebben deze bevin- dingen belangrijke implicaties voor de behandeling van depressie. inertie en affectieve onbuigzaamheid in verband met elkaar en daarom is de kans groot dat er gemeenschappelijke processen aan ten grondslag liggen. Hierna bespreken we kort het onderzoek naar cognitieve, bio- logische en omgevingsfactoren die in ver- band staan met depressie en die aan de basis kunnen liggen van cognitieve en af- fectieve onbuigzaamheid. heel wat bias in de manier waarop infor- matie wordt opgenomen, verwerkt en delijk bijdraagt tot cognitieve en affec- tieve onbuigzaamheid. Meer specifiek hebben mensen met een (verhoogde kwetsbaarheid voor) depressie de nei- ging om ambigue informatie negatief te interpreteren, bij voorkeur negatieve in- formatie te onthouden en hebben ze problemen om hun aandacht af te wen- den van negatieve informatie (19, 20). Die bias impliceert bijvoorbeeld dat de kans groter is dat iemand met een de- pressie gebeurtenissen als negatief (of bedreigend) interpreteert, het moeilijk heeft om zijn aandacht te verschuiven naar positieve of neutrale kenmerken van gebeurtenissen en zich waarschijn- lijk meer negatieve gebeurtenissen dan positieve of neutrale zal herinneren. Als gevolg daarvan wordt de wereld op een onbuigzaam negatieve manier beoor- deeld (19), wat waarschijnlijk leidt tot steeds terugkerend negatief denken (d.w.z. piekeren) en negatieve emoties die in de loop der tijd moeilijk verande- ren (d.w.z. emotionele inertie). gebeurtenissen werken een aantal `exe- cutieve processen' om positieve en ne- gatieve informatie te controleren en te manipuleren in het werkgeheugen. Die cognitieve controleprocessen spelen een grote rol in de zelfregulatie, in de zin dat ze mensen toelaten om cognitieve, af- fectieve en gedragsmatige reacties flexi- bel aan te passen aan de veranderende omgeving (19). Deze controleprocessen zijn verstoord bij depressie, wat cogni- tieve en affectieve regulatie moeilijker maakt (19, 21). Depressieve mensen hebben bijvoorbeeld moeite om voor hun doel irrelevante negatieve informa- gatief materiaal en negatieve herinnerin- gen bewust te vergeten (19). In een aan- tal studies zijn zulke stoornissen in cog- nitieve controle rechtstreeks in verband gebracht met piekeren (11, 19). In ons eigen laboratorium onderzoeken we op dit moment het verband tussen execu- tieve controle en affectieve onbuigzaam- heid. De preliminaire resultaten onder- steunen het verband tussen een verstoor- de controle van negatieve informatie in het werkgeheugen die gerelateerd is met een hogere inertie van negatieve emoties en stemmingen. beginnen klaarheid te brengen in functi- onele verschillen in de hersenen tussen depressieve en niet-depressieve mensen. Vooral cognitieve en affectieve onbuig- zaamheid kunnen het gevolg zijn van een verhoogde (of langdurige) activering van het limbische systeem (vooral de amygdala) en verstoorde top-downcon- trole van limbische gebieden door pre- frontale structuren (vooral in de dorsola- terale en ventrolaterale gebieden van de prefrontale cortex) als reactie op nega- tieve gebeurtenissen (4, 22). In studies die specifiek focussen op de neurale cor- relaten van piekeren zijn drie belangrij- ke veranderingen gevonden bij mensen die vaak piekeren: band wordt gebracht met een aan- houdend negatief affect; wordt gebracht met verwerking van zelfrelevantie; |