background image
8
l
Neuron
·
Vol 18
·
Nr 1
·
2013
De resultaten bevestigen het voorgestel-
de verband tussen piekeren en inertie,
maar we ontdekten ook dat elk een unie-
ke rol speelt bij depressie. Als we de
ernst van de depressie van de deelne-
mers voorspelden samen met hun niveau
van piekeren en emotionele inertie
(zodat de overlapping tussen de twee
vormen van onbuigzaamheid geen ver-
tekening van de resultaten opleverde),
vonden we in beide studies dat piekeren
en emotionele inertie (vooral van een
somber/dysfoor affect) onafhankelijk van
elkaar een ernstigere depressie voorspel-
den. Dus ondanks hun gemeenschap-
pelijke kenmerken dragen zowel cogni-
tieve als affectieve onbuigzaamheid los
van elkaar bij tot depressie (5). Zoals we
verder bespreken, hebben deze bevin-
dingen belangrijke implicaties voor de
behandeling van depressie.
Oorzaken van piekeren en
inertie
Zoals eerder besproken, staan cognitieve
en affectieve onbuigzaamheid in verband
met elkaar en daarom is de kans groot dat
er gemeenschappelijke processen aan ten
grondslag liggen. Hierna bespreken we
kort het onderzoek naar cognitieve, bio-
logische en omgevingsfactoren die in ver-
band staan met depressie en die aan de
basis kunnen liggen van cognitieve en af-
fectieve onbuigzaamheid.
Cognitieve factoren
Depressie werd in verband gebracht met
heel wat bias in de manier waarop infor-
matie wordt opgenomen, verwerkt en
gecodeerd in het geheugen, wat vermoe-
delijk bijdraagt tot cognitieve en affec-
tieve onbuigzaamheid. Meer specifiek
hebben mensen met een (verhoogde
kwetsbaarheid voor) depressie de nei-
ging om ambigue informatie negatief te
interpreteren, bij voorkeur negatieve in-
formatie te onthouden en hebben ze
problemen om hun aandacht af te wen-
den van negatieve informatie (19, 20).
Die bias impliceert bijvoorbeeld dat de
kans groter is dat iemand met een de-
pressie gebeurtenissen als negatief (of
bedreigend) interpreteert, het moeilijk
heeft om zijn aandacht te verschuiven
naar positieve of neutrale kenmerken
van gebeurtenissen en zich waarschijn-
lijk meer negatieve gebeurtenissen dan
positieve of neutrale zal herinneren. Als
gevolg daarvan wordt de wereld op een
onbuigzaam negatieve manier beoor-
deeld (19), wat waarschijnlijk leidt tot
steeds terugkerend negatief denken
(d.w.z. piekeren) en negatieve emoties
die in de loop der tijd moeilijk verande-
ren (d.w.z. emotionele inertie).
Zelfs na de eerste beoordeling van
gebeurtenissen werken een aantal `exe-
cutieve processen' om positieve en ne-
gatieve informatie te controleren en te
manipuleren in het werkgeheugen. Die
cognitieve controleprocessen spelen een
grote rol in de zelfregulatie, in de zin dat
ze mensen toelaten om cognitieve, af-
fectieve en gedragsmatige reacties flexi-
bel aan te passen aan de veranderende
omgeving (19). Deze controleprocessen
zijn verstoord bij depressie, wat cogni-
tieve en affectieve regulatie moeilijker
maakt (19, 21). Depressieve mensen
hebben bijvoorbeeld moeite om voor
hun doel irrelevante negatieve informa-
tie te negeren, zich los te maken van ne-
gatief materiaal en negatieve herinnerin-
gen bewust te vergeten (19). In een aan-
tal studies zijn zulke stoornissen in cog-
nitieve controle rechtstreeks in verband
gebracht met piekeren (11, 19). In ons
eigen laboratorium onderzoeken we op
dit moment het verband tussen execu-
tieve controle en affectieve onbuigzaam-
heid. De preliminaire resultaten onder-
steunen het verband tussen een verstoor-
de controle van negatieve informatie in
het werkgeheugen die gerelateerd is met
een hogere inertie van negatieve emoties
en stemmingen.
Biologische factoren
Beeldvormingsstudies van de hersenen
beginnen klaarheid te brengen in functi-
onele verschillen in de hersenen tussen
depressieve en niet-depressieve mensen.
Vooral cognitieve en affectieve onbuig-
zaamheid kunnen het gevolg zijn van
een verhoogde (of langdurige) activering
van het limbische systeem (vooral de
amygdala) en verstoorde top-downcon-
trole van limbische gebieden door pre-
frontale structuren (vooral in de dorsola-
terale en ventrolaterale gebieden van de
prefrontale cortex) als reactie op nega-
tieve gebeurtenissen (4, 22). In studies
die specifiek focussen op de neurale cor-
relaten van piekeren zijn drie belangrij-
ke veranderingen gevonden bij mensen
die vaak piekeren:
·
verlengde of verhoogde activering
van limbische structuren, wat in ver-
band wordt gebracht met een aan-
houdend negatief affect;
·
verhoogde activiteit in de mediale
prefrontale cortex, wat in verband
wordt gebracht met verwerking van
zelfrelevantie;
Zelfs na de eerste
beoordeling van
gebeurtenissen werken een
aantal `executieve processen'
om positieve en negatieve
informatie te controleren en
te manipuleren in het
werkgeheugen.
Beeldvormingsstudies van de hersenen beginnen klaarheid te
brengen in functionele verschillen in de hersenen tussen
depressieve en niet-depressieve mensen.