![]() gerelateerde oorzaak. Bij vier van hen ging het om cardio vasculaire complicaties. De overleving bedroeg 78 procent na 5 jaar en de recidiefvrije overleving bedroeg na 5 jaar 70 procent. Voorts noteerden de auteurs na 1, 2 en 3 jaar significant betere rodnanhuidscores en een betere ge- forceerde vitale capaciteit na 1 jaar (p = 0,009), na 2 jaar (p = 0,02) en 3 jaar (p = 0,004). De totale longcapaciteit en diffusie capaciteit voor CO waren niet significant verbeterd na HSCT. Wel was de gemiddelde diffusiecapaciteit voor CO significant verbeterd bij patiënten met een normaal echocardiogram (p = 0,005) of een normaal ecg bij de start (p = 0,05). voor cardiale screening bij patiënten met systeemsclerose voor een correcte inschatting van het therapiegerelateerde risico op basis van structuur, functie en elektrofysiologie van het hart. gepaard met een verhoogd risico op herpes zoster ten opzichte van de opstart van een niet-biologische behande- ling. Zo besluit een Amerikaans onderzoeksteam in de JAMA. implicaties hebben voor de volksgezondheid. De voorliefde van het virus voor ouderen of personen met een vermin derde immuniteit maakt een dergelijke reactivering tot een belangrijke oorzaak van morbiditeit, met pijn, depressie en langdurige invaliditeit vanwege postherpesneuralgie. Voorts is geweten dat herpes zoster bij personen met een verminderde immuniteit aanleiding kan geven tot belang rijke complicaties en zelfs sterfte. Onder patiënten met reumatoïde artritis is het risico op herpes zosterinfectie 2 tot 3 maal hoger dan bij leeftijdsge noten die deze aandoening niet hebben. Weinig is bekend over de eventuele bijdrage van biologische immunosup pressiva tot dit verhoogde risico. Deze behandelingen, waaronder antiTNF, werden al in verband gebracht met een verhoogd risico op tuberculose en andere opportunis tische infecties. In de context van het `Safety Assessment of Biologic The- rapy', een Amerikaans initiatief ter evaluatie van de vei ligheid van biofarmaca, analyseerden Kevin Winthrop en collega's een uitgebreide retrospectieve cohort. Deze cohort combineert de data uit vier grote Amerikaanse databan ken die het voorkomen van herpes zoster evalueerden bij personen met verschillende ontstekingsziektes. Concreet gingen Winthrop en zijn team na of initiatie van antiTNF therapie bij deze aandoeningen gepaard gaat met een klonale antilichamen infliximab en adalimumab een gro ter herpes zosterrisico inhouden dan etanercept. Onder de nieuwe antiTNFgebruikers (n = 33.324) stelden de onderzoekers 310 herpes zosterinfecties vast (12,1/1.000 patiëntjaren voor reumatoïde artritis; 11,3/1.000 patiënt jaren voor inflammatoire darmziekten en 4,4/1.000 pa tiëntjaren voor psoriasis, psoriasisartritis en spondylitis ankylosans). Het gebruik van corticoïden ( 10mg/dag) bij opstarten van antiTNF ging gepaard met een groter risico dan nietgebruik, voor de verschillende ziektebeel den (hazard ratio 2,13; 95%betrouwbaarheidsinterval 1,64 2,75). Voor patiënten met reumatoïde artritis was de gecorrigeerde incidentie vergelijkbaar bij het opstarten van antiTNF en van non-biologicalstherapie, en ook ver gelijkbaar voor de drie bestudeerde antiTNF's. De auteurs concluderen dat het opstarten van antiTNF therapie bij patiënten met reumatoïde artritis of andere inflammatoire aandoeningen niet gepaard gaat met een hoger risico op herpes zoster dan de opstart van non-biolo- gicals in deze populatie. myeloablative haemopoietic stem-cell transplantation with unselected autologous peripheral blood for patients with systemic sclerosis: a retrospective analysis. lancet 2013;381:1116-24. factor therapy and the risk of herpes zoster. jama 2013;309:887-95 |