![]() per meting) biedt HRpQCT een driedimensionaal beeld van de botstructuur met een lengte van 9mm. HRpQCT evalueert zowel de botdichtheid (g/cm³) als de perifere microarchitectuur van het bot in vivo. De arm of het been van de patiënt wordt geïmmobili seerd in een goot van koolstofvezel. Er wordt een voorachter waartse scout view uitgevoerd om de gemeten regio te definiëren (Figuur 2). Het te onderzoeken volume wordt automatisch verdeeld in een corticale en een trabeculaire regio. Hiervoor wordt een algoritme gebruikt dat gebaseerd is op een drempel (vastgelegd op een derde van de ogen schijnlijke corticale dichtheid) om de twee compartimen ten te onderscheiden. van de dichtheid en parameters die de architectuur van het bot beschrijven (Figuur 3): - totale volumetrische (Dtot, mg hydroxyapatiet/cm³), volume trabeculair bot (botvolume per trabeculair vo van het trabeculaire bot, uitgaande van de veronder stelling dat volledig gemineraliseerd bot een dichtheid heeft van 1,2g hydroxyapatiet/cm tie van de scheiding (TbSp SD, m). trabekels en de gemiddelde oppervlakte van het bot (CSA) worden echt gemeten. De andere parameters worden bere kend. Dankzij recente aanwinsten kunnen we het corticale bot nu beter definiëren en tevens de corticale porositeit meten. Uitgaande van de hogeresolutiebeelden kan de eindige elementenmethode worden uitgevoerd (een methode die afkomstig is uit de wiskunde en de informatica en die onder meer gebruikt wordt bij autocrashtests) om de mechanische eigenschappen van het gevisualiseerde bot te ramen. De metingen van de dichtheid zijn even reproduceerbaar als meting van de botdichtheid met DXA. De variatiecoëf ficiënt (VC) bedraagt ongeveer 1 procent. Architecturale metingen hebben een VC van ongeveer 3 procent (1). waardevol is bij het evalueren van het fractuurrisico. Dat laatste kan nu beter worden geraamd, enerzijds door de differentiatie tussen de botdichtheid van het corticale bot en die van het trabeculaire bot en anderzijds dankzij de meting van verschillende parameters van de microarchi tectuur (Figuur 4). verlies begint in het trabeculaire compartiment bij jonge volwassenen (een derde van het totale botverlies vindt plaats voor de leeftijd van 50 jaar). Het verlies van cor ticaal bot begint later. Het volume trabeculair bot daalt bij mannen en vrouwen in dezelfde mate. Bij HRpQCT vinden we echter verschillen in architectuur: bij vrouwen is er vooral een verlies van bottrabekels (en dus verlies van connectiviteit), bij mannen stellen we verdunning van de botrabekels vast. In het corticale compartiment blijkt het botverlies (geëvalueerd met een perifere microscanner) bij vrouwen te beginnen vanaf de menopauze, terwijl het bij mannen pas significant wordt vanaf de leeftijd van 75 jaar (2, 3). Die observaties zouden gedeeltelijk kunnen verkla ren waarom osteoporotische fracturen vooral voorkomen bij vrouwen. werd getest, was er een patiëntcontroleonderzoek in het kader van een groot cohortonderzoek in Lyon (OFELY). Daarin werd aangetoond dat er een duidelijk verschil was in de trabeculaire en corticale microarchitectuur van het distale spaakbeen tussen osteopenische vrouwen (101 vrouwen) met en zonder voorgeschiedenis van fractuur, ongeacht de botdichtheid gemeten bij DXA (1). In een ander patiëntcontroleonderzoek vertoonden vrouwen met een fractuur van het proximale uiteinde van het femur afwijkingen van de trabeculaire en corticale microarchi tectuur in vergelijking met controlevrouwen (4). De para meters van de trabeculaire microarchitectuur bij osteope nische vrouwen met een fractuur waren vergelijkbaar met die bij vrouwen met bewezen osteoporose volgens de defi nitie van de WGO. tale radius en de distale tibia kan de ernst van wervelfrac turen beter worden geëvalueerd, los van de botdichtheid van de wervelkolom gemeten met DXA. Zo zijn er meer afwijkingen van het corticale bot bij patiënten met ernstige en multipele wervelfracturen (5, 6). Bij een transversale studie van de STRAMBOcohort van mannen correleerden wervelfracturen en de ernst ervan ook met afwijkingen van de microarchitectuur (7). Bij mannen, die nochtans minder gemakkelijk osteoporose ontwikkelen, werd aangetoond dat die metingen even rele vant zijn. De resultaten correleerden met allerhande osteo porotische fracturen, waaronder wervelfracturen (8). methode significante verschillen vastgesteld in de biome chanische parameters van de distale radius en de distale tibia tussen patiënten met een fragiliteitsfractuur en |