![]() activiteit in hersenregio's afkomstig van beeldvorming van de hersenen niet kunnen worden gebruikt om de pijnintensiteit direct te meten, en of deze technieken niet worden aangewend om pijnbehandelingen onderling te vergelijken. Tor Wager (University of Colorado) en collega's voerden vier studies uit waaraan in totaal 114 personen deelnamen, met de bedoeling een fMRIgebaseerd model te ontwikke len dat de pijnintensiteit kan voorspellen bij individuele personen. In de eerste studie toonde het neurologisch patroon een sensitiviteit en specificiteit van 94 procent of meer voor het onderscheid tussen pijnlijk en pijnloos ge voel van warmte. In de tweede studie bedroegen sensitivi teit en specificiteit 93 procent. De derde studie maakte een onderscheid tussen fysieke en sociale pijn, met een gevoe ligheid van 85 procent en een specificiteit van 73 procent. In studie vier was er een duidelijk minder krachtig signaal na toediening van remifentanil. den om pijn veroorzaakt door hitte te objectiveren bij gezonde personen. Tevens wijzen ze erop dat bijkomende studies nodig zijn vooraleer te kunnen besluiten of het neurologisch patroon bekomen met fMRI ook klinische pijn kan voorspellen. Mogelijk is de classificatie van pijn minder accuraat bij patiënten dan bij gezonde personen. Misschien verschillen pijngeassocieerde fMRIpatronen in functie van de lokalisatie in het lichaam, het type pijn of de klinische oorzaak, zodat het misschien nodig is om meerdere pijnpatronen te ontwikkelen. Er is met andere woorden nog werk aan de winkel. Toch menen de auteurs dat ze met hun bevindingen een stap voorwaarts hebben gezet in de ontwikkeling van neurologische patronen voor de objectivering van diverse types pijn en andere cogni tieve of affectieve processen. met sclerodermie. Voor het eerst is ook de meerwaarde aangetoond van een extensieve cardiale screening die voorafgaat aan de transplantatie om het therapiegerelateerde risico van HSCT in deze populatie beter te kunnen inschatten. Dat schrijven Richard Burt en collega's in de Lancet. autoimmuunziekte die gepaard gaat met diffuse vasculo pathie, immuunactivering en weefselfibrose heeft geen impact op de ziekteprogressie. Verschillende niet gerandomiseerde studies met kleine patiëntaantallen suggereren dat HSCT een gunstig effect heeft op de huid en de vitale capaciteit van deze patiënten. In de enige beschikbare gerandomiseerde studie verbeterde autologe HSCT inderdaad zowel de huid als de geforceerde vitale capaciteit, terwijl ziekteprogressie werd genoteerd bij patiënten onder standaardtherapie met maandelijks intraveneus cyclofosfamide. Verschillende transplan tatiestudies bij systeemsclerose werden echter gecom pliceerd door therapiegerelateerde sterfte (tot 10%). Voor kanker en autoimmuunziekten, waaronder systeemscle rose, bevelen de richtlijnen een echocardiogram aan om aankan. In tegenstelling tot andere aandoeningen waar voor HSCT wordt toegepast, zijn cardiale problemen een bekende ziektegerelateerde doodsoorzaak bij systeem sclerose. Richard Burt en zijn team analyseerden de resultaten uit twee centra die dezelfde nonmyeloablatieve HSCT toe pasten, zonder selectie of manipulatie van het bloedtrans plant. Op die manier wilden ze een beter zicht krijgen op de oorzaken van therapiegerelateerde sterfte, en wilden ze te weten komen of de hartfunctie bij aanvang een effect heeft op het resultaat. Voorts wilden ze te weten komen wat de optimale screeningsmethode is voor de transplantatie, om zo te beletten dat patiënten worden geselecteerd met onvoldoende cardiale reserve die de procedure niet goed zullen verdragen. engl j med 2013;368:1388-97. |