background image
OrthO-rheumatO | VOL 11 | Nr 2 | 2013
8
Naast klinisch gemeenschappelijke kenmerken blijkt er
ook duidelijk genetische overlapping te bestaan tussen IBD
en SpA. Zo bleken bepaalde polymorfismen in het IL23-
receptorgen geassocieerd te zijn met zowel SpA als ziekte
van Crohn (13, 14). De Th17/IL23-as is een vrij recent
ontdekte inflammatoire pathway die een belangrijke rol
speelt in verschillende auto-immuunziekten. De drie poly-
morfismen in het NOD2 (CARD15)-gen die geassocieerd
zijn met de ziekte van Crohn, zijn weliswaar globaal niet
toegenomen bij SpA-patiënten, maar bleken wel verhoogd
te zijn bij SpA-patiënten met chronische darminflammatie
(15). Omgekeerd bleek dat de prevalentie van HLA B27
verhoogd is bij IBD-patiënten die ook spondylitis of sacro-
iliitis hebben (8).
Ten slotte is, zoals hierboven beschreven, therapie met
monoklonale antistoffen tegen TNF-alfa zowel bij patiën-
ten met IBD als met SpA effectief. Dit alles wijst op een,
minstens gedeeltelijke, gemeenschappelijke pathogenese
van SpA en IBD.
De microbiële darmflora wordt geacht een essentiële rol te
spelen in het ontstaan van IBD. De belangrijkste hypothese
hierbij gaat uit van een verlies van tolerantie voor darm-
commensalen dat resulteert in een algemene dysbiose (16).
Uit moleculair-fylogenetische studies kwam naar voor dat
de samenstelling van de totale darmflora (het microbioom)
bij patiënten met IBD anders is dan bij een gezonde controle-
populatie. Bij IBD-patiënten bleek er een verminderde
microbioomdiversiteit te zijn en een afname van protec-
tieve Firmicutes en Bacteroidetes. Het is niet duidelijk of
dit laatste een primair dan wel secundair gebeuren is (17).
Ook bij SpA zijn er verschillende aanwijzingen voor een
cruciale bijdrage van darmbacteriën: HLA-B27-transgene
ratten, die een ziektebeeld ontwikkelen gelijkaardig aan
SpA, ontwikkelen geen artritis of colitis wanneer ze in een
kiemvrije omgeving worden gehouden (18). Daarenboven
bleken antimicrobiële antilichamen geassocieerd met IBD,
meer bepaald ASCA, anti-ompC en pANCA, ook bij SpA-
patiënten (zonder IBD) aanwezig te zijn (19, 20).
Er wordt vermoed dat de chronische inflammatie bij zowel
SpA als IBD het gevolg is van een complexe interactie
tussen gastheer (genetische predispositie) en omgevings-
factoren, meer bepaald micro-organismen uit de darm.
Verstoorde interacties met darmbacteriën, door bv. dys-
functie van het intestinaal epitheel, hyperresponsiviteit
van het immuunsysteem of een lokale pro-inflammatoire
cytokineshift, zouden bij genetisch gepredisponeerde
mensen een acute inflammatie in de darm kunnen veroor-
zaken. Deze darminflammatie lokt in het geval van SpA
vervolgens gewrichtsinflammatie uit via een onvolledig
bekend mechanisme. Verschillende immunologische studies
wijzen echter in de richting van een afwijkende recirculatie
van lymfocyten en macrofagen tussen darm en gewricht als
(gedeeltelijke) verklaring voor het samengaan van darm-
en gewrichtsinflammatie (21). Volgens deze hypothese
zouden lymfocyten door bacteriële antigenen in de darm
geprimed kunnen worden en vervolgens preferentieel
naar de gewrichten migreren. Hier zouden ze dan mogelijk
door zelf-antigenen gereactiveerd kunnen worden. Intesti-
nale macrofagen zouden bacteriële componenten kunnen
opnemen en vervolgens presenteren aan lymfocyten in
het synovium (22).
Eén van de voor opgestelde mechanismen waardoor deze
acute inflammatie niet opklaart, is gestoorde immuun-
regulatie (afwezigheid van negatieve feedback) waardoor er
een overgang naar een chronische inflammatoire respons
optreedt die kenmerkend is voor SpA en IBD. Hoe deze
transitie van acute naar chronische inflammatie precies in
zijn werk gaat, is echter nog niet duidelijk.
darMInflaMMatIe In axIale SpondyloartrItIS:
WIe loopt het hoogSte rISIco?
Zoals besproken vertoont ongeveer 60 procent van de pa-
tiënten met SpA microscopisch inflammatoire darmletsels.
Toch is er sinds de eerste publicatie van deze bevindingen
(1984-1985) veel veranderd binnen de SpA-wereld, met
onder andere de komst van MRI. Die stelt ons niet enkel
in staat de ziekte in een vroege fase op te sporen, ook de
verbeterde hygiëne heeft geleid tot veranderde blootstel-
ling aan, en kolonisatie met, micro-organismen (hygiëne-
hypothese). Dit heeft geleid tot een shift in pathologie,
waardoor we ons de vraag kunnen stellen of de prevalentie
van mucosale inflammatie niet veranderd zou zijn.
Een recente studie bij 65 patiënten met axiale en perifere
SpA toonde echter een vergelijkbare prevalentie van mi-
croscopisch darmlijden (23). Bij de patiënten met axiale
SpA was darminflammatie onafhankelijk geassocieerd met
mannelijk geslacht, hoge ziekteactiviteit (Bath Ankylosing
Spondylitis Disease Activity Index
), verminderde axiale
mobiliteit (Bath Ankylosing Spondylitis Metrology Index)
en jonge leeftijd. De prevalentie van darminflammatie was
vergelijkbaar tussen de patiënten met niet-radiografische
axiale SpA en patiënten met ankyloserende spondylitis, en
onafhankelijk van HLA-B27-positiviteit of andere extra-
articulaire manifestaties.
Toekomstige studies zullen het belang van microscopisch
darmlijden uitwijzen. Zo zouden klinische studies waarbij
de invloed wordt bekeken van een therapeutische strategie
in aan- of afwezigheid van darminflammatie op de evolutie
van het darm- en gewrichtslijden, uitermate interessant zijn.