![]() het pellenbergprotocol beste behandeling is niet altijd eenvoudig, aangezien er verschillende chirurgische moge- lijkheden zijn die afhankelijk van de specifieke situatie van de patiënt als meer of minder succesvol kunnen worden beschouwd. In ons instituut wordt er daarom al jaren gebruik gemaakt van een specifiek behandelingsalgoritme. Dit algoritme is gebaseerd op de diffe- rentiatie van patiënten volgens skeletmaturiteit en de aanwezigheid van specifieke risico- factoren voor recidief van luxatie. r t ho de patiënt meer dan drie patella(sub)luxaties heeft doorgemaakt aan dezelfde knie. Deze instabiliteit kan een ernstige beperking vormen in het dagelijkse leven. De behandeling van deze patiënten is verbeterd dankzij onze toenemende kennis over de functionele anatomie en biomechanica van het patellofemorale gewricht. In ons instituut wordt sedert jaren gebruik gemaakt van een spe- cifiek behandelingsalgoritme (Figuur 1). Dit algoritme is gebaseerd op de differentiatie van patiënten volgens ske- letale maturiteit evenals de aanwezigheid van specifieke risicofactoren voor recidief van luxatie. open groeischijven en patiënten met een matuur skelet. Patiënten met open groeischijven hebben een groter risico op recidief van patellaluxatie dan volgroeide patiënten, en daarenboven zijn de heelkundige opties bij onvol- groeide patiënten beperkt tot wekedelenprocedures die geen schade berokkenen aan de groeischijf. Dergelijke wekedelenprocedures zijn minder effectief in vergelijking met beenderige procedures, die men dus wel kan uitvoeren bij volgroeide patiënten. Met een beenderige procedure kan men inderdaad een drastischere anatomische en bekomen, maar zoals vermeld zijn deze ingrepen enkel mogelijk wanneer het risico op iatrogene schade aan de groeischijf uitgesloten is (1). voor recidief van luxatie is een tweede belangrijk element in ons behandelingsalgoritme, meer bepaald betreft het een verhoogde Q-hoek en/of TGTT-afstand. De Q-hoek wijst op de hoek tussen de quadricepsvector en de patella- peesvector. Hoe groter deze hoek, hoe hoger het risico op recidief van luxatie (2). De TGTT is de afstand tussen de trochleaire groeve en de tuberositas tibiae. Deze kunnen we met behulp van een CT-onderzoek meten. met chronische patellaluxaties, moet men nagaan of de patiënt een verhoogde Q-hoek en/of TGTT-afstand heeft. Indien de patiënt geen specifieke risicofactoren tot recidief van luxatie heeft (normale Q-hoek en TGTT-afstand), be- handelt men de patiënt best met imbricatie van de mediale patellastabiliserende structuren (3) (Figuur 2). |