31
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 7
2013
De vruchtbaarheidsindex voor Vlaanderen bedraagt 1,84,
waar 2,1 verondersteld wordt als nodig om het populatie-
peil constant te houden.
Hoewel rechtstreekse vergelijking
(benchmarking) met
andere landen om bovenvermelde redenen een zinloze
denkoefening is, kunnen we toch stellen dat Vlaanderen
zich voor al de `essentiële' indicatoren in de veilige mid-
denmoot bevindt en bijna nergens tot de
outliers behoort.
- Echter, het aantal zwangerschappen dat in Vlaanderen
tot stand komt na MGP en het totaal aantal meerling-
zwangerschappen behoort tot de hoogste in Europa.
Het aantal tweelingzwangerschappen in Vlaanderen is
tussen 2004 en 2010 zelfs gestegen van 16/1.000 tot
19/1.000.
- tienerzwangerschappen en zwangerschappen > 35
jaar blijven beperkt in vergelijking tot de meeste Eu-
ropese landen. Dit suggereert een goede toegang tot
contraceptie.
- In Vlaanderen zijn 23,2% van alle vrouwen die bevallen
allochtoon.
- De BMI-verdeling van de Vlaamse zwangere verschilt
niet met deze van de andere Europese landen.
- Het sectiopercentage van Vlaanderen behoort met
haar 20% veeleer tot de lagere percentages in Europa.
Ijsland heeft 14,8% keizersneden en Cyprus 52,2%!
- Vlaanderen slaagt erin om tussen 2004 en 2010 haar
sectiopercentage het minst te laten toenemen in ver-
gelijking met de meeste Europese landen.
- Ons inductiebeleid behoort tot het Europees gemid-
delde.
- Bevallen in units met minder dan 500 bevallingen per
jaar gebeurt in Vlaanderen niet meer dan in de mees-
te andere Europese landen. landen met meer kleine
units doen het wat essentiële indicatoren betreft niet
slechter dan landen waar de meeste bevallingen in
grote centra plaatsvinden. Ernstig premature beval-
lingen (22-31we) gebeuren in Vlaanderen voor 78% in
units met NICU.
- Vlaanderen blijft royaal gebruik maken van de
episiotomie (54%). Slechts vier landen doen meer epi-
siotomies. Sinds 2004 (62%) doen we het echter met
minder. Denemarken scoort met 4,9% episiotomies het
laagst in Europa, koploper is Portugal met 73%.
- Wat maternale mortaliteit betreft zijn de aantallen
(gelukkig) te klein om statistische oefeningen op te
maken.
- Het registreren van ernstige maternale morbiditeit
blijft problematisch in zowel Vlaanderen als Europa:
enkel eclampsie en de peripartale hysterectomie en
embolisatie worden in een beperkt aantal landen gere-
gistreerd. Vlaanderen kan hier geen data leveren. Ook
derde- en vierdegraadsrupturen worden bij ons niet
geregistreerd.
- Onze foetale mortaliteit is analoog aan andere landen
en blijft stabiel tussen 2004 en 2010. Hetzelfde geldt
voor de neonatale (vroege en late) sterfte.
- laag geboortegewicht en preterme bevallingen zijn
vergelijkbaar voor alle Europese landen, ook voor
Vlaanderen. Dit weerspiegelt waarschijnlijk de `uni-
versele machteloosheid' van obstetrici tegenover deze
fenomenen.
- Ook de verdeling van lage Apgar-scores is homogeen
over heel Europa.
Europa
Vlaanderen
Europa
min
%
max
Aantal bevallingen in functie van grootte materniteit (%)
< 500
0,0
4,9
61,9
500-999
0,0
33
32,8
1.000-1.499
0,0
22
67,2
1.500-2.999
0,0
40
67,2
3.000-4.999
0,0
0
89,3
Geboortes 22-31 weken en bevalling in centrum met NIC %
22,5
78
97,6
Bevallingen zonder interventie
?
?
?
Episiotomie (%)
4,9
54
75,0
Borstvoeding onmiddellijk na bevalling
54,0
?
98,6