![]() kankersterfte bij vrouwen. In 60% van de gevallen is ova- riumkanker al ver gevorderd op het ogenblik dat de di- agnose wordt gesteld. na chirurgie bedraagt slechts 20% in stadium III en 6% in stadium IV. Daarom wordt vaak gedacht aan neoadjuvante chemotherapie." Het nut daarvan werd onderzocht in de CHOrUS-studie, een fase III-non-inferioriteitsstudie, die werd uitgevoerd bij 520 patiënten met ovariumkanker in stadium III/IV en een CA125-CEA-verhouding > 25. De pa- tiënten kregen neoadjuvante chemotherapie (3 cycli van 3 weken bestaande uit carboplatine + taxaan of een ander cytostaticum) gevolgd door chirurgie en daarna opnieuw chemotherapie (3 cycli) (n = 274) ofwel meteen chirurgie gevolgd door 6 cycli chemotherapie (n = 276) (1). Bijna 80% van de patiënten heeft alle cycli van chemotherapie gekregen. Optimale chirurgische debulking kon worden verkregen bij 16% van de patiënten in de groep met pri- maire chirurgie en bij 40% van de patiënten in de groep met neoadjuvante chemotherapie. In die laatste groep hebben zich ook minder postoperatieve complicaties voor- gedaan (met uitzondering van bloedingen). Van de patiën- ten heeft 92% het ziekenhuis verlaten na 14 dagen (tegen MRC ( in de groep die de neoadjuvante behandeling had gekre- gen. De PFS was vergelijkbaar in de twee groepen (10,3 maanden met chirurgie versus 11,7 maanden). Ook de to- tale overleving was vergelijkbaar: respectievelijk 22,8 en 24,5 maanden. EORTC 55971-studie (2): neoadjuvante chemotherapie is niet minder goed en resulteert bovendien in een betere chi- rurgische cytoreductie, concludeerde hij. Is neoadjuvante chemotherapie dan een must?" carboplatine is de referentie-eerstelijnstherapie bij gevor- derde ovariumkanker. wekelijkse toediening), nadat onze MITO-7-studie al be- gonnen was (3)", zei Sandro Pignata (Napels). MItO-7 is een universitaire vergelijkende studie die werd uitgevoerd bij patiënten met ovariumkanker FIGO IC tot IV. In totaal probleem. De diagnose wordt vaak laat gesteld en recidieven zijn frequent, ook na een goede initiële respons. Moeten we nieuwe cytostatica geven? Of een gericht geneesmiddel aan de behandeling toevoegen? Of een nieuw schema behandelen met immunotherapie. Tot nog toe zonder veel succes, maar de vooruitzichten zijn positief. Tot slot is er geen goede geneeskunde zonder doeltreffende preventie. Twee prospectieve studies hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de screening. |