background image
21
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 7
2013
homologe recombinatie, wat leidt tot celdood. Bij ovarium-
kanker vertoont 10-15% van de cellen die homologe recom-
binatie niet wegens een BrCA1- of BrCA2-mutatie (14). Bij
hooggradige sereuze ovariumkanker bedraagt dat percen-
tage zelfs 50% (15). Bij patiënten met hooggradige sereuze
ovariumkanker resulteerde een onderhoudstherapie met
olaparib in een significant responspercentage (16) en een
betere PFS, maar zonder verschil in totale overleving bij pa-
tiënten met relaps van platinagevoelige ovariumkanker (17).
Daarom werd de ontwikkeling van olaparib bij ovariumkan-
ker stopgezet.
"Bij een niet vooraf gespecificeerde analyse
van patiënten met een BRCA-mutatie waren de PFS en de
totale overleving echter beter met olaparib dan in de andere
subgroepen"
, signaleerde Jonathan ledermann (londen). te-
gen die achtergrond werden 121 extra patiënten retrospec-
tief getest op BrCA-mutaties (18). Op het congres werd een
update gepresenteerd van de effecten van olaparib naarge-
lang van de germinale BrCA-status (wat niet was voorzien
bij inclusie in de studie). En de resultaten zijn duidelijk. Bij
de patiënten met een germinale mutatie steeg de progres-
sievrije overleving van 4,3 tot 11,2 maanden (Hr = 0,18;
p < 0,00001). Bij de patiënten zonder BrCA-mutatie was het
effect zeer bescheiden. Ook de totale overleving was beter
bij de patiënten met een BrCA-mutatie, maar het verschil
was niet significant (34,9 maanden tegen 31,9 maanden; Hr
= 0,74; p = 0,208). De tijd tot starten van een tweede behan-
deling was ook significant langer bij de patiënten met een
mutatie: respectievelijk 16,3 en 23,8 maanden (Hr = 0,46;
p < 0,0003). De levenskwaliteit was vergelijkbaar in de twee
groepen.
Gevorderde baarmoederhalskanker:
immunotherapie toevoegen?
Combinatie van radiotherapie en chemotherapie op basis
van een platinazout geeft een betere overleving bij ge-
vorderde baarmoederhalskanker dan radiotherapie alleen.
toch zijn de resultaten helemaal niet goed. Daarom wordt
gezocht naar nieuwe, complementaire behandelingen zo-
als immunotherapie. Een Japanse groep presenteerde het
potentieel van immunotherapie met Z-100. Z-100 is een
immunomodulerend middel dat
in vivo de overleving ver-
betert in combinatie met radiotherapie en het risico op
metastasering verlaagt. De beste dosering was 40µg (19).
In een klinische fase III-studie echter werd daarna aange-
toond dat de overleving beter was met de laagste dose-
ring (0,2µg) dan met de standaarddosering (20). Daarom
werd die minimale dosering vergeleken met een placebo
in een studie bij 249 vrouwen met een spinocellulair car-
cinoom van de baarmoederhals in FIGO-stadium 2B-4A
(21). Z-100 werd gecombineerd met chemo- en/of radio-
therapie. Z-100 werd 2x per week geïnjecteerd en daarna
om de 2 weken tot optreden van een recidief tijdens de
follow-upperiode, waarin ook adjuvante chemotherapie
werd voorgeschreven. Eerste vaststelling: de sterfte was
duidelijk lager dan verwacht en daarom werd de studie
na een follow-up van 5 jaar (69,8 maanden) stopgezet.
tweede vaststelling: de totale overleving, het primaire
eindpunt van de studie, was beter (75,7% na 5 jaar tegen
65,8%; Hr = 0,646), maar het verschil was niet significant
(p = 0,0737). De recidiefvrije overleving daarentegen was
vergelijkbaar in de twee groepen. Dat was ook zo in andere
studies met immunotherapie (22).
Screening van vrouwen die veel kans
lopen om ovariumkanker te krijgen
De jaarlijkse screening op ovariumkanker zoals die in de
meeste centra wordt uitgevoerd, met bepaling van CA125
en een transvaginale echografie verlaagt de sterfte bij
hoogrisicovrouwen (vrouwen met >10% risico om ovari-
umkanker te krijgen voor de leeftijd van 35 jaar) niet, om-
dat die screening onvoldoende gevoelig is om ovarium-
kanker in een vroeg stadium te detecteren (23). Volgens de
UK FOCSS-studie (
UK Familial Ovarian Cancer Screening
Study) is de gevoeligheid (81,3%) echter helemaal niet zo
slecht en heeft een dergelijke screening een hoge nega-
tieve voorspellende waarde (99,9%) en een aanvaardbare
positieve voorspellende waarde (25,5%).
"Het percentage
kankergezwellen in stadium I en II dat wordt ontdekt, aldus
Adam rosenthal (londen),
is echter zeer laag (30,8%) en
er werd geen gunstig effect op de overleving aangetoond
(24). De vraag rijst dan ook hoe vaak de screening moet
worden herhaald."
Tegen die achtergrond werd een twee-
de fase van de studie gestart in 2007, met meting van de
CA125-concentratie om de 4 maanden, met transvaginale
echografie als de CA125-spiegel verhoogd was, en met
verwijzing naar een gynaecoloog als ook de echografie ab-
normale uitkomsten gaf (25). tussen 2007 en 2012 werden
4.531 patiënten op die manier gescreend en gedurende
gemiddeld 3,75 jaar gevolgd. In het totaal werden 30.375
CA125-bepalingen uitgevoerd en 12.309 echografieën.
"In de AGO-OVAR16-studie werd eenzelfde toename van
de PFS waargenomen als met een onderhoudstherapie met
andere angiogeneseremmers (GOG 218, ICON-7), maar
zonder verschil in totale overleving. Dat laatste heeft mogelijk
te maken met de behandeling die werd gegeven na progressie.
Pazopanib veroorzaakt echter vaak arteriële hypertensie,
maar dat probleem kan worden opgevangen. In de studie met
olaparib werd bevestigd dat de gBRCAm-status (germinale
BRCA-mutatie) een krachtige voorspellende waarde heeft
(HR = 0,18). Daarom zal die mutatie worden opgespoord in
de fase III-studies die onlangs zijn gestart. In de POLKA-studie
werkte volasertib even goed als andere geneesmiddelen in
monotherapie. Een analyse van biomarkers is wenselijk om
het nut van volasertib beter te preciseren. De studie met
Z-100 tot slot leert hoe moeilijk het is om de werkzaamheid
van een behandeling te ramen. Het nut van combinatie van
radiotherapie en immunotherapie blijkt echter te worden
bevestigd."
Paul Sabbatini (Memorial Sloan Kettering Cancer Center,
New York)