![]() behulp van de PubMed-database. Artikels van 2000 tot 2011 werden gebruikt. In de zoekstrategie werden De zoektermen die gebruikt werden waren: ` trial cancer' gecombineerd met `sentinel node procedure'. De relevante artikelen werden gescreend op titel en sa- menvatting. Artikels die een gerandomiseerde studie of een klinische studie beschreven, werden gebruikt als de studies voldeden aan de volgende inclusiecriteria: (a) een studie bij mensen en (b) een retrospectieve opzet. Arti- kels die niet in het Engels gepubliceerd waren of artikels waarvan de volledige tekst niet beschikbaar was, werden uitgesloten. Als laatste werden alle referentielijsten van de artikels bekeken, zodat geen relevante artikels gemist zouden worden. duplicaten, werden van 227 artikels de titel en de samen- vatting gescreend. Er werden 51 artikels volledig gelezen, uiteindelijk bleven er 41 artikels over die voldeden aan de inclusiecriteria. omringende weefsels en via de lymfebanen. De lymfe- drainage van de vulva begint bij de oppervlakkige lymf- klieren, gevolgd door drainage in de richting van de die- per gelegen inguïnale klieren en de femorale en pelviene lymfklieren. lymfedrainage van de labia is meestal ipsila- teraal, maar bilateraal vanaf de clitoris en het perineum. De lymfklierstatus is de belangrijkste prognostische factor voor de overleving en is gerelateerd aan de afmetingen van de tumor en de diepte van invasie in het stroma. geveer 30 procent. De chirurgische behandeling van het vulvacarcinoom heeft de afgelopen 30 jaar belangrijke veranderingen ondergaan, met name om de morbiditeit te verminderen en daarmee de kwaliteit van leven voor de patiënten postoperatief te verbeteren, zonder afbreuk te doen aan de overlevingskansen (3, 4). De inguïnale lym- fadenectomie bleef de standaardbehandeling, omdat een inguïnaal recidief een hoge morbiditeit kent met mogelijk fatale afloop. Echter, bij 30-70 procent van de inguïnale lymfadenectomieën worden symptomatische postope- ratieve complicaties beschreven, soms met levenslange morbiditeit (2-4). Oudere gerandomiseerde studies toon- den reeds aan dat radiotherapie op de inguïnale regio een slecht alternatief is voor chirurgie wegens de hoge recidiefcijfers. vulvacarcinoom in stadium t1-t2 zijn zowel radioactieve als zijn lager bij het gebruik van per patiënt, 86% per lies) (7-9) ( van de inguïnaal-femorale lymfeklierstatus en heeft een lage vals-negatieve ratio (< 0,5%) (8). (9), is er een correlatie tussen een bilaterale detectie van de SlN en de ligging van de tumor ten opzichte van de middellijn van de vulva. Bij de unifocale, lateraal gelegen laesies werden geen contralaterale of bilaterale SlN's ge- vonden. Bij patiënten met een laesie binnen 1cm van de middellijn werd in 93 procent een unilaterale, in de ipsi- laterale lies gelegen SLN gevonden. Bilaterale detectie van een SlN gebeurde in 46 procent. Bij laesies die de middel- lijn doorkruisten, werd in 100 procent van de gevallen een unilaterale SlN gevonden, bilateraal in 93 procent (7). |