background image
20
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 2
2013
Ann-Sophie Page
Inleiding
GDM, gedefinieerd als `glucose-intolerantie met begin of
eerste herkenning gedurende de zwangerschap', is reeds
decennialang het onderwerp van controverse (1-3). Er is
een consensus dat diabetes tijdens de zwangerschap, al
dan niet symptomatisch, geassocieerd is met een signifi-
cant risico op een slechte perinatale uitkomst. Echter, het
risico op ongunstige perinatale uitkomst geassocieerd aan
graden van hyperglycemie, minder ernstig dan klinische
diabetes, is controversieel. In maart 2010 stelde de
In-
ternational Association of Diabetes and Pregnancy Study
Group
(IADPSG) bij consensus richtlijnen op om zo mo-
gelijk een universele strategie inzake GDM-diagnostiek te
bekomen. Deze consensus was voornamelijk gebaseerd op
de HAPO-studie (
Hyperglycemia and Adverse Pregnancy
Outcomes) (3). Het doel van de HAPO-studie was om as-
sociaties tussen maternale glucosespiegels lager dan de
vooropgestelde afkapwaarden voor diagnose van diabetes
en perinatale uitkomst te verduidelijken.
Hiervoor werd een 75g-OGtt verricht bij een hetero-
gene, multiculturele, etnisch diverse cohorte van onge-
veer 25.000 vrouwen. Primaire uitkomstmaten in deze
blinde HAPO-cohortstudie waren geboortegewicht > 90
ste
percentiel, primaire sectio, klinisch gedefinieerde neona-
tale hypoglycemie en navelstrengbloed C-peptide > 90
ste
percentiel. Secundaire uitkomsten waren preëclampsie,
vroeggeboorte, schouderdystocie/geboortetrauma, hyper-
bilirubinemie en NIC-opname. Een continue relatie werd
aangetoond tussen oplopende maternale glucosespiegels
G1590N
Epidemiologische impact van
de recente IADPSG-criteria voor
screening naar gestationele diabetes
mellitus
Ann-Sophie Page
1
, Bianca Visschers
2
, Noortje Van Oostrum
2
, Geert Page
2
1. Dienst gynaecologie-verloskunde, Imeldaziekenhuis, Bonheiden
2. Dienst gynaecologie-verloskunde, Jan Ypermanziekenhuis, Ieper
S
creening naar gestationele diabetes mellitus (GDM) blijft een controversieel gegeven. Toenemende evidentie suggereert
dat adequate controle van een normoglycemische omgeving voor de foetus voordelig is, zowel voor de neonaat
als voor de moeder (Hyperglycemia and Adverse Pregnancy Outcomes ­ HAPO Trial). De nieuwe richtlijnen van de
International Association of Diabetes and Pregnancy Study Group (IADPSG) kunnen de praktijkvoering beïnvloeden bij een
bepaalde incidentie van GDM. Wij onderzochten dit in een Belgische populatie via prospectief toepassen van de nieuwe
IADPSG-criteria (HAPO 5), matchen van de resultaten met universeel geaccepteerde risicofactoren voor GDM en nagaan
van de detectieratio (DR).
Resultaten: de prevalentie van GDM en voorafbestaande DM in onze studiepopulatie is 23,9%. Binnen de populatie had
30% (213/727) geen eerstetrimesterscreening, slechts 1,5% (11/727) had geen eerstetrimesterscreening noch een orale
glucosetolerantietest (OGTT). Binnen de cohorte kreeg 70% (515/727) een eerstetrimesterscreening, bij 6,4% (33/515)
werd een afwijkende glycemie vastgesteld. De diagnose werd gesteld door middel van nuchtere glycemiebepaling in
4,9% van de gevallen, de overige diagnoses werden gesteld via de OGTT. Geen enkele diagnose werd gesteld door random
glycemiebepaling. Mits toepassing van de HAPO 6-criteria bedroeg de prevalentie 14,7%. Er zijn geen significante correlaties
tussen biochemische testresultaten en alle bestudeerde risicofactoren. In 8,4% van de vrouwen werd geen OGTT verricht.
Conclusie: screening door middel van de nieuwe IADPSG-criteria detecteert GDM in 23,9% van alle zwangerschappen. Alle
diagnosen werden gesteld door middel van nuchtere glycemiebepaling in de vroege zwangerschap en OGTT in het tweede
zwangerschapstrimester. Multivariaatanalyse toont dat screening naar GDM op basis van risicofactoren niet effectief is en
dat universele screening is aangewezen.