background image
16
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 2
2013
waarin 22 zwangerschappen werden onderzocht, hebben
twee vrouwen pre-eclampsie ontwikkeld na respectievelijk
35 en 40 weken. Die patiënten hadden al hypertensie op
het ogenblik van de bevruchting, maar de bloeddruk kon
onder controle worden gehouden met labetalol. De pre-
eclampsie werd behandeld met stijgende doses labetalol.
Bij de 20 andere zwangerschappen waren er ook twee
vrouwen met AHt, maar hun bloeddruk bleef gedurende
de hele zwangerschap onder controle (dankzij respectie-
velijk labetalol en metoprolol).
Het is nog niet heel duidelijk of een medicamenteuze be-
handeling werkelijk geïndiceerd is bij een lichte tot matige
AHt teneinde een pre-eclampsie te voorkomen tijdens de
zwangerschap. De keuze wordt momenteel overgelaten
aan de arts, die zich daarbij kan baseren op zijn ervaring
en een evaluatie van de risico-batenverhouding (12). Een
bloeddrukverlagende behandeling zou gunstige effecten
kunnen hebben op de moeder (minder visites in het zie-
kenhuis en minder ziekenhuisopnames) én voor de foe-
tus (betere overleving en minder postnatale problemen),
maar kan ook risico's inhouden zoals intra-uteriene groei-
achterstand en bijwerkingen van de geneesmiddelen (13).
Bij onze patiënte werd gezien haar comorbiditeit beslist
om te streven naar een normale bloeddruk. Het was dus
de bedoeling om de bloeddruk te verlagen tot minder
dan 140/90mmHg. Het is niet bewezen dat een lagere
bloeddruk beter is (14), integendeel: een lagere bloeddruk
zou immers een risico op hypotensie met daardoor een
verminderde placentaire perfusie kunnen inhouden
.
Bij zwangere vrouwen met hypertensie is
a-methyldopa
de eerstelijnstherapie en dat middel werkt even goed als
bètablokkers (15). Bij onze patiënte moest een tweede
anti hypertensivum worden toegevoegd om de streef-
bloeddruk te bereiken. De keuze is daarbij gevallen op
atenolol, een hydrofiele bètablokker, die dus minder goed
door de placenta dringt en dus minder effect zal hebben
op de hemodynamiek van de foetus. Nu is echter duidelijk
geworden dat atenolol geen eerste keuze is. Er zijn inder-
daad meldingen dat atenolol vaker intra-uteriene groei-
achterstand en een laag geboortegewicht zou veroorza-
ken. Er zijn echter geen richtlijnen over welke bètablokker
dan wel de voorkeur geniet (13, 16, 17).
Het is nog niet duidelijk wat de beste behandeling is bij
een ernstige hypertensieve crisis. Sommigen raden meto-
prolol intraveneus aan (15), anderen laten de keuze over
aan de arts, maar raden toch aan om antihypertensiva te
vermijden die de bloeddruk te snel of te sterk doen da-
len, evenals antihypertensiva waarvan de bijwerkingen
lijken op de symptomen van pre-eclampsie (waardoor de
diagnose pas later zou worden gesteld), en antihyperten-
siva met een teratogeen potentieel (18).
De enige definitieve behandeling voor pre-eclampsie is
bevalling (19).
Heeft het zin om acetylsalicylzuur te geven ter preventie
van pre-eclampsie? Bij onze patiënte werd beslist om geen
plaatjesaggregatieremmer te geven teneinde de PMA, die
in remissie was, niet te destabiliseren.
Gezien de verschillende risicofactoren bij onze patiënte,
het risico op pre-eclampsie en de waarschijnlijkheid van
placenta-insufficiëntie hadden we beslist om de bevalling
in te leiden rond 38 weken.
repercussies van de aandoening en de
behandeling ervan op de foetus
De foetus kan worden getroffen door eventuele compli-
caties van de MPA zelf of van de behandeling ervan, hoe-
wel het risico op vroeggeboorte niet hoger lijkt te zijn dan
in de algemene bevolking [twee zwangerschappen op de
22 (9%) in de studie van tuin (5)].

Volgens het Franse
Centre de Référence des Agents té-
ratogènes verhoogt azathioprine het risico op infectie.
Het is niet helemaal duidelijk in welke mate dat heeft
bijgedragen tot de chorioamnionitis. We hebben slechts
één andere melding gevonden van een associatie tussen
azathioprine (150mg/dag) en chorioamnionitis (20).

Methylprednisolon kan een intra-uteriene groeiachter-
stand en een laag geboortegewicht veroorzaken, maar het
is vaak moeilijk uit te maken in hoeverre dat te wijten is
aan het corticosteroïd dan wel aan de ziekte. Methylpred-
nisolon lijkt weinig invloed te hebben op de bijnieren van
de pasgeborene. Er zijn weinig gegevens over de veiligheid
van atenolol. Intra-uteriene groeiachterstand is mogelijk
bij de foetus (13, 16, 17). Geen enkel van die geneesmid-
delen lijkt het risico op aangeboren misvormingen echter
te verhogen.
Onze foetus liep dus een risico op intra-uteriene groeiach-
terstand. Daarom werd de foetale groei goed echografisch
gevolgd.
Het gebruik van bètablokkers kan foetale bradycardie ver-
oorzaken. Bij de bevalling moet de hartfrequentie van de
pasgeborene zorgvuldig worden gevolgd.
We hebben foliumzuur in een dosering van 0,4mg/dag
aan de behandeling toegevoegd ter preventie (primaire
preventie) van afwijkingen van de neurale buis.
Weerslag van de zwangerschap op de
ziekte
Naast het effect van de MPA op de zwangerschap en de
foetus moet ook worden nagegaan welk effect de zwan-
gerschap op MPA heeft. In de studie van tuin (5) heb-
ben de vrouwen geen belangrijke complicaties vertoond.
Er waren negen relapsen, waarvan slechts één tijdens de
zwangerschap.