![]() twee vrouwen pre-eclampsie ontwikkeld na respectievelijk 35 en 40 weken. Die patiënten hadden al hypertensie op het ogenblik van de bevruchting, maar de bloeddruk kon onder controle worden gehouden met labetalol. De pre- eclampsie werd behandeld met stijgende doses labetalol. Bij de 20 andere zwangerschappen waren er ook twee vrouwen met AHt, maar hun bloeddruk bleef gedurende de hele zwangerschap onder controle (dankzij respectie- velijk labetalol en metoprolol). handeling werkelijk geïndiceerd is bij een lichte tot matige AHt teneinde een pre-eclampsie te voorkomen tijdens de zwangerschap. De keuze wordt momenteel overgelaten aan de arts, die zich daarbij kan baseren op zijn ervaring en een evaluatie van de risico-batenverhouding (12). Een bloeddrukverlagende behandeling zou gunstige effecten kunnen hebben op de moeder (minder visites in het zie- kenhuis en minder ziekenhuisopnames) én voor de foe- tus (betere overleving en minder postnatale problemen), maar kan ook risico's inhouden zoals intra-uteriene groei- achterstand en bijwerkingen van de geneesmiddelen (13). Bij onze patiënte werd gezien haar comorbiditeit beslist om te streven naar een normale bloeddruk. Het was dus de bedoeling om de bloeddruk te verlagen tot minder dan 140/90mmHg. Het is niet bewezen dat een lagere bloeddruk beter is (14), integendeel: een lagere bloeddruk zou immers een risico op hypotensie met daardoor een verminderde placentaire perfusie kunnen inhouden bètablokkers (15). Bij onze patiënte moest een tweede anti hypertensivum worden toegevoegd om de streef- bloeddruk te bereiken. De keuze is daarbij gevallen op atenolol, een hydrofiele bètablokker, die dus minder goed door de placenta dringt en dus minder effect zal hebben op de hemodynamiek van de foetus. Nu is echter duidelijk geworden dat atenolol geen eerste keuze is. Er zijn inder- daad meldingen dat atenolol vaker intra-uteriene groei- achterstand en een laag geboortegewicht zou veroorza- ken. Er zijn echter geen richtlijnen over welke bètablokker dan wel de voorkeur geniet (13, 16, 17). een ernstige hypertensieve crisis. Sommigen raden meto- prolol intraveneus aan (15), anderen laten de keuze over aan de arts, maar raden toch aan om antihypertensiva te vermijden die de bloeddruk te snel of te sterk doen da- len, evenals antihypertensiva waarvan de bijwerkingen lijken op de symptomen van pre-eclampsie (waardoor de diagnose pas later zou worden gesteld), en antihyperten- siva met een teratogeen potentieel (18). bevalling (19). van pre-eclampsie? Bij onze patiënte werd beslist om geen plaatjesaggregatieremmer te geven teneinde de PMA, die in remissie was, niet te destabiliseren. Gezien de verschillende risicofactoren bij onze patiënte, het risico op pre-eclampsie en de waarschijnlijkheid van placenta-insufficiëntie hadden we beslist om de bevalling in te leiden rond 38 weken. caties van de MPA zelf of van de behandeling ervan, hoe- wel het risico op vroeggeboorte niet hoger lijkt te zijn dan in de algemene bevolking [twee zwangerschappen op de 22 (9%) in de studie van tuin (5)]. Volgens het Franse Het is niet helemaal duidelijk in welke mate dat heeft bijgedragen tot de chorioamnionitis. We hebben slechts één andere melding gevonden van een associatie tussen azathioprine (150mg/dag) en chorioamnionitis (20). Methylprednisolon kan een intra-uteriene groeiachter- stand en een laag geboortegewicht veroorzaken, maar het is vaak moeilijk uit te maken in hoeverre dat te wijten is aan het corticosteroïd dan wel aan de ziekte. Methylpred- nisolon lijkt weinig invloed te hebben op de bijnieren van de pasgeborene. Er zijn weinig gegevens over de veiligheid van atenolol. Intra-uteriene groeiachterstand is mogelijk bij de foetus (13, 16, 17). Geen enkel van die geneesmid- delen lijkt het risico op aangeboren misvormingen echter te verhogen. terstand. Daarom werd de foetale groei goed echografisch gevolgd. oorzaken. Bij de bevalling moet de hartfrequentie van de pasgeborene zorgvuldig worden gevolgd. aan de behandeling toegevoegd ter preventie (primaire preventie) van afwijkingen van de neurale buis. foetus moet ook worden nagegaan welk effect de zwan- gerschap op MPA heeft. In de studie van tuin (5) heb- ben de vrouwen geen belangrijke complicaties vertoond. Er waren negen relapsen, waarvan slechts één tijdens de zwangerschap. |