background image
21
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 2
2013
en een toenemende frequentie van de primaire uitkomst-
maten, onafhankelijk van andere risicofactoren (3). Omdat
deze associaties continu waren, zonder duidelijke afkap-
waarden waarboven de risico's toenamen, drong een con-
sensus zich op om deze bevindingen te vertalen naar de
klinische praktijkvoering toe. Data van talrijke studies zijn
conform deze van de HAPO-studie (4).
De globale strategie aanbevolen door de IADPSG-consen-
sus voor detectie en diagnosestelling van hyperglycemi-
sche aandoeningen in de zwangerschap omvat twee fa-
sen. De eerste fase is detectie van vrouwen met manifeste
DM niet eerder gediagnosticeerd of behandeld buiten de
zwangerschap. Universele vroege screening in populaties
met een hoge prevalentie van DM type 2 (t2DM) is aan-
gewezen, vooral gezien een systematische screening in
deze leeftijdsgroep niet frequent wordt verricht buiten de
zwangerschap. De tweede fase is een 75g-OGtt bij een
amenorroeduur van 24-28 weken bij alle vrouwen bij wie
nog geen manifeste DM of GDM werd aangetoond (4).
Deze nieuwe IADPSG-criteria kunnen bij een bepaald pre-
valentieniveau de klinische praktijkvoering beïnvloeden.
Wij onderzochten dit in een Belgische populatie via pros-
pectief toepassen van de nieuwe IADPSG-criteria (HAPO 5),
matchen van de resultaten met universeel geaccepteerde
risicofactoren voor GDM en nagaan van de detectieratio.
Methodologie
Een prospectieve cohortstudie werd gevoerd bij 727 ach-
tereenvolgend consulterende vrouwen voor prenatale
zorg in een tweedelijnsziekenhuis in Ieper. Voorheen werd
enkel gescreend op basis van risicofactoren met behulp
van een OGtt bij een zwangerschapsduur van 26 weken.
De prevalentie van GDM was tot dan 3,5%. Na counseling
werden ze allen gescreend volgens de IADPSG-criteria en
alle risicofactoren werden via anamnese bevraagd. Om de
diagnose GDM te stellen werden volgende afkapwaarden
gebruikt: in het eerste trimester een nuchtere glycemie
> 92mg/dl of een random glycemie > 200mg/dl, bij twee-
de trimester-OGtt: 1u plasmaglucose > 180mg/dl, 2u
plasmaglucose > 153mg/dl. Eén of meer van deze waar-
den moet worden bereikt of overschreden om GDM te
diagnosticeren. Metingen werden verricht via capillaire
bloedafname.
Post-hocanalyse van een minder strenge
strategie (HAPO 6) werd verricht. Multivariaatanalyse
werd toegepast om de biochemische resultaten te linken
met de klinische risicofactoren. Klinisch relevante mater-
nale en neonatale uitkomsten werden geregistreerd.
Resultaten
Van alle 727 vrouwen die initieel wensten deel te nemen
aan deze studie tussen januari 2011 en september 2012
(4 gynaecologen in één centrum) werden er 61 uitgeslo-
ten wegens gebrek aan data of weigering tot deelname
aan de studie. Data van de overige 666 patiëntes waren
beschikbaar voor analyse. De prevalentie van GDM binnen
onze studiepopulatie bedraagt 23,9% volgens de HAPO
5-criteria. Binnen de groep waarbij de diagnose GDM werd
gesteld via de OGtt (n = 94) gebeurde dit op basis van
1 afwijkende waarde bij 75,5% (71/94), bij 22% (21/94) op
basis van twee afwijkende waarden en bij 2% (2/94) op
basis van drie afwijkende waarden.
toepassing van de minder strenge strategie (HAPO 6) leidt
tot een prevalentie van 14,7%. Onder deze 666 patiënten
waren er 22 (3,3%) niet caucasisch. 5% (33) onder hen
waren ouder dan 35 jaar.
Tabel 1: Correlatie GDM met risicofactoren.
Risicofactor
Aanwezig
Afwezig
Odds Ratio (OR)
p-waarde
leeftijd > 35 jaar
15/33 (45,5%)
152/634 (24%)
2,6 (1,3-5,3)
0,007
BMI > 30
43/114 (37,7%)
124/553 (22,4%)
2,1 (1,4-3,2)
0,001
Macrosomie
10/39 (25,6%)
157/628 (25%)
1 (0,5-2,1)
0,929
Familiale anamnese
27/64 (42,2%)
150/603 (24,9%)
2,2 (1,3-3,7)
0,003
Miskraam
38/142 (26,8%)
129/525 (24,6%)
1,1 (0,7-1,7)
0,593
Tabel 2: Risicofactoren met te lage aantallen om conclusies te trekken.
Risicofactor
N patiënten
GDM +
% GDM +
Meerling
5
2
40
Multipariteit
324
83
25,6
Etniciteit
22
6
27,3
Hypertensie
11
3
27,3
PCOS
8
3
37,5
MIU
7
3
42,8
Congenitale anomalie
2
1
50