background image
12
I
A
ndrologic
·
V
ol
8
·
nr 4
·
2012
vermogen? Er is vandaag geen slui-
tende biologische verklaring voor het
fenomeen van de oligometastase. We
suggereren een aantal elementen die
elk afzonderlijk of in combinatie kun-
nen bijdragen tot dit fenotype (Figuur
2
):
·
Primaire tumoren die oligometa-
stasen opleveren, hebben een rela-
tief stabiel genotype, zijn weinig
heterogeen en genereren weinig
klonen met metastatische capaci-
teit.
·
In het geval dat kankercellen niet
overleven in de bloedbaan, blijven
oligometastasen beperkt tot de
lymfeknopen.
·
Primaire tumoren zenden kwanti-
tatief en kwalitatief beperkte sig-
nalen naar het beenmerg zodat
er weinig attractie is van been-
mergcellen (BDSC) en er weinig
pre-metastatische niches gevormd
worden.
·
In het oligometastatisch fenotype
bestaat er voor de meeste micro-
metastasen een hoge graad van
"dormancy" en dit bepaalt mede
het geringe aantal en de lokali-
saties alsmede de langere tijd tot
metastase (TTM).
·
Oligometastasen
metastaseren
niet.
·
Verwijderen van een oligometa-
stase inhibeert de groei van andere
(micro)metastasen.
·
Oligometastasen zijn minder resi-
stent aan behandeling (chemothe-
rapie; radiotherapie) dan polyme-
tastasen.
Wellicht kunnen deze elementen een
bijdrage leveren tot het zoeken naar
merkers voor oligometastase.
m
erKers
vAn
olIgometAstAse
Selectie van patiënten is de belangrijk-
ste prognostische factor in de behan-
deling van oligometastasen. Variatie
van 27% tot 58% in de 5-jaarsover-
leving na het verwijderen van lever-
metastasen is te verklaren door zulke
selectie (13). Het is dan ook van uitzon-
derlijk belang om een metastatisch tu-
mortype, dat na volledige verwijdering
resulteert in langdurende of definitie-
ve ziektecontrole, pre-therapeutisch te
herkennen. Zijn er merkers die oligo-
metastatische van polymetastatische
tumoren onderscheiden? Er zijn prog-
nostische klinische gegevens die op
het één of het ander fenotype wijzen.
Ongunstige prognostische factoren
voor colorectale levermetastasen zijn:
positieve snijranden; bilobulaire let-
sels; serosale of lymfatische spreiding
van de primaire tumor; groter volume
en aantal metastasen (> 3); hoge CEA-
waarde (> 200ng/ml); jongere leeftijd
(< 60 jaar); extra-hepatische ziekte;
korter interval tussen primaire tumor
en metastase. Een multivariaatanalyse
van 927 colorectale kankerpatiënten
(1.112 longmetastasectomieën) in 8
studies (18) toont drie onafhankelijke
factoren van slechtere prognose: pre-
thoracotomie CEA-waarde 5ng/ml;
kortere TTM (< 36 maanden); meer
dan 1 metastase. Deze en andere stu-
dies (17, 19) bevatten gegevens die
goed passen in het hoger beschreven
celbiologische model (Figuur 2), met
name een betere prognose voor lan-
gere TTM en solitaire metastasen.
Zijn er moleculaire merkers die toela-
ten oligometastasen te onderscheiden
van polymetastasen?
Naargelang de therapeutische moge-
lijkheden toenemen, stijgt ook de nood
aan moleculaire merkers van respons-
predictie en het daaruit voortvloei-
ende individualiseren van de behan-
deling. Voorbeelden uit de klinische
routine zijn: expressie van ER en PR en
amplificatie van HER2-neu bij borst-
kanker; EGFR-mutatie bij longkanker;
afwezigheid van KRAS-mutatie bij
darmkanker. Zoals hoger vermeld, be-
schikken wij nog niet over merkers die
patiënten aanwijzen die in aanmerking
komen voor adjuvante systeemthera-
pie ter preventie van de ontwikkeling
van metastasen. Evenmin zijn er mole-
culaire merkers die voorspellen of een
solitaire metastase een uiting is van
oligometastasering, dan wel de aanzet
tot polymetastasering.
Wij vonden twee publicatie die moge-
lijke wegen van onderzoek aanwijzen.
RNA-profielen ("transcriptome-wide
expression profiles
") van longmetas-
tasen, verwijderd door laserresectie
bij patiënten met nierkanker, wijzen
genen aan die het ziektevrij interval en
het aantal metastasen bepalen (23).
Verschillen tussen vroege (< 9 maan-
den) en late (> 5 jaar) metastase be-
treffen genen die betrokken zijn bij
invasie- en metastase-gerelateerde cel-
lulaire activiteiten zoals "dormancy",
angiogenese, migratie en adhesie. Ver-
schillen in aantal metastasen (< 8 vs
> 16) betreffen genen die betrokken
zijn bij celdeling en regeling van de
celcyclus. Opvallend is, hier zoals bij
alle andere studies, het groot aantal
genen dat up- of downgereguleerd is
in de verschillende groepen. De stu-
die illustreert wel de mogelijkheid om
verschillende metastatische fenotypes
moleculair te karakteriseren.
Een analyse van tumorstalen van
oligometastase-patiënten behandeld
met hoge dosis radiotherapie sugge-
reert een uniek microRNA-profiel (mi-
croRNA, korte ribonucleïnezuren die
niet naar eiwit vertaald worden, maar
wel transcriptie en translatie, meestal
negatief, regelen). Verder onderzoek
van een xenograft muismodel toont
dat het verhogen van microRNA-200c
een omzetting van oligo- naar poly-
metastase teweegbrengt. De auteurs
besluiten dat onderzoek van micro-
RNA-expressie de mogelijkheid biedt
om oligometastasen te herkennen
(24).
Naast de brede genomische of proteo-
mische analyse kan men ook kiezen
voor een "educated guess" van gese-
lecteerde moleculen of signaalwegen,
n
aargelang
de
therapeutische
mogelijkheden
toenemen
,
stijgt
ook
de
nood
aan
moleculaire
merkers
van
responsepredictie
en
het
daaruit
voortvloeiende
individualiseren
van
de
Behandeling
.