background image
Percentiel
|
Vol 18
|
Nr 5
|
2013
15
worden geregistreerd die ons naar de diagnose kunnen voeren. Met
een holtermonitoring kunnen we ook de werkzaamheid van een behan-
deling controleren of de dosering aanpassen. Bij een holtermonitoring
worden 5-7 elektroden geplaatst, die pas op het einde van het onder-
zoek worden afgenomen. De patiënt mag geen douche of bad nemen
en mag niet zwemmen, maar kan voorts een normaal leven leiden en
sporten (zonder het toestel te beschadigen!). Sommige diensten voor
kindergeneeskunde beschikken over holtertoestellen. anders wordt het
toestel op de dienst cardiologie geplaatst en daarna zonder probleem
door volwassenen afgelezen (identieke aandoeningen). De plaatsing
vergt echter veel ervaring (Figuur 6).
event monitoring
Er bestaan verschillende toestellen om een typische episode te regi s-
treren. De keuze zal afhangen van de aankooppolitiek van de dienst, de
beschikbaarheid, het type (zeer korte episoden) en de frequentie van de
symptomen. De leeftijd is nooit een bezwaar tegen het plaatsen van een
dergelijk toestel. Bij de allerjongsten moeten de ouders dan op de doos
drukken om een symptoom te melden. De elektroden liggen onder een
spannende body zodat het kind er niet bij kan. Het zijn soms adolescen-
ten die de zin om te krabben niet kunnen weerstaan, die onderzoeken
afleveren met veel artefacten, die dus moeilijker te lezen zijn.
In dat kader kan een lange holter (72 uur) worden aangelegd. Soms wor-
den specifieke dozen (type R-test) geplaatst voor een week, eventueel te
hernieuwen (Figuur 7). De toestellen registreren `intelligent' en houden
de snelste tachycardieën, onregelmatige ritmes, episoden van brady-
cardie en de belangrijkste pauzes in het geheugen en uiteraard kan de
registratie ook vrijwillig worden gestart op het ogenblik van symptomen.
Hoe langer de registratie, des te minder precies is het tracé.
Om te vermijden dat de patiënten in een zeer groot land grote af-
standen zouden moeten afleggen, geeft men de patiënt de mogelijkheid
om de gegevens via telefoon naar een centrale te sturen, waar ze
dan worden gelezen door een cardioloog en weer doorgestuurd naar
de behandelende arts. Dat principe wordt ook bij ons toegepast voor
bepaalde defibrillatoren van de laatste generatie die beschikken over
een functie voor dagelijkse transmissie van evenementen (schokken),
met een alarm op de gsm van de cardioloog via een soms veraf gelegen
centrale.
Bij zeer zeldzame, maar ernstige episoden is een implanteerbare doos
geïndiceerd (Reveal, figuur 8). De doos kan om de 3 tot 6 maanden
transcutaan worden ondervraagd (zoals een pacemaker) en heeft een
levensduur van meerdere jaren. Soms wordt het tracé dat aantoont dat
de symptomen te wijten zijn aan een ritmestoornis, geleverd door een
implanteerbare defibrillator of een externe automatische defibrillator,
als de symptomen voldoende ernstig worden geacht om een dergelijk
toestel te plaatsen (gereanimeerde plotselinge dood: figuur 9).
inspanningsproef
Een inspanningsproef (Figuur 10) is maar in bepaalde gevallen geïn-
diceerd: malaise tijdens een inspanning, vermoeden van een door
inspanning uitgelokte ritmestoornis (bijvoorbeeld catecholaminerge
polymorfe tachycardie), controle van de dosering van medicatie (HF
< 130/min bij behandeling van een type 1-lang-QT-syndroom met een
bètablokker), evaluatie van een syndroom van Wolff-Parkinson-White
of een atrioventriculair blok...
Bij kinderen wordt een inspanningsproef meestal uitgevoerd op een
loopband. Op een loopband kunnen kinderen een zwaardere inspanning
geven, wat meer informatie kan opleveren. Een inspanningsproef kan
figuur 7: plaatsing van een r-test (2 elektroden) bij een patiëntje dat klaagde over korte hartkloppingen, en diagnose van supraventriculaire
tachycardie tijdens de symptomen (pijl).
figuur 8: reveal (doos die onderhuids wordt ingeplant).