![]() hartritme tot een invasief elektrofysiologisch onderzoek. Het doel is te bewijzen dat er een correlatie bestaat tussen de ritmestoornissen en de symptomen. De oorzaak kan dan worden achterhaald met een proeftherapie, een inspanningsproef, een genetisch onderzoek, echo- grafie en Mri. De ernst en de frequentie van de symptomen bepalen de keuze, de volgorde en de hoeveelheid onderzoeken. Het is evenwel belangrijk te volharden bij het zoeken naar en de registratie van symptomen: "Wie niet zoekt, niet vindt." cieze beschrijving van de symptomen en de persoonlijke en familiale voorgeschiedenis van het allergrootste belang. In de meeste gevallen zal de anamnese ons op het juiste spoor zetten. Onze belangrijkste bekommernis is echter alle nodige middelen in te zetten om aan te tonen dat de symptomen en de klachten wel degelijk correleren met de ritmestoornis. Het is dan ook even belangrijk aan te tonen dat er een soms ernstige ritmestoornis is, als zo snel mogelijk aan te tonen dat de hartkloppingen of symptomen niet toe te schrijven zijn een of andere ecg-afwijking. Dat stelt de patiënt gerust en het dossier kan dan tijdelijk worden gesloten. Het is immers altijd beter de patiënt te volgen. Ook bij kinderen kunnen we immers diagnostische fouten maken en de sympto- men verkeerd interpreteren. symptomen, maar over het algemeen moet koste wat het kost worden geprobeerd om de ritmestoornis te registreren. Wie niet zoekt, niet vindt. digen op de spoedeisende hulp, die zo snel mogelijk een tracé zouden moeten afdrukken (de aanvallen van tachycardie zijn soms erg kort): een standaard-ecg, een ritmetracé... Wij hebben het geluk te kunnen beschikken over monitoringapparaten met een geheugen, die soms ver- bonden zijn met een centrale. Zo kunnen we terugkomen op een episode nissen opnieuw analyseren (en afdrukken) (Figuur 1). einde bijvoorbeeld moeten twijfelachtige tracés worden afgedrukt en bewaard in afwachting van de komst van de cardioloog. Die gegevens zijn immers van onschatbare waarde. Soms wordt de diagnose gesteld op een dienst voor polysomnografie (ecg-tracé tijdens het slaaponder- zoek: figuur 2). de hartfrequentie berekenen (een approximatief cijfer kan soms helpen bij het diagnosticeren van hartkloppingen en kan de ouders meestal geruststellen). Bij de bewaking van een supraventriculaire tachycar- die bij zeer jonge kinderen vraag ik de ouders om zich een eenvou- dige stethoscoop aan te schaffen en te leren hoe ze de hartfrequentie kunnen tellen bij auscultatie (dat is gemakkelijker dan de pols nemen bij een zuigeling). Ze kunnen zo bepaalde aanvallen van supraventriculaire tachycardie op het spoor komen of zichzelf geruststellen als het kind atypische symptomen vertoont. Er bestaan nu ook smartphone-apps die de hartfrequentie vrij correct meten [Heart Fitness (Senscare) voor iPhone en iPod]. van de symptomen worden aanvullende onderzoeken aangevraagd. Bij een gereanimeerde plotselinge dood moet de patiënt uiteraard in het ziekenhuis worden opgenomen en onmiddellijk cardiologisch worden behandeld. Een kind dat 1 tot 2 keer per jaar ogenschijnlijk goedaardige hartkloppingen vertoont, kan poliklinisch worden onderzocht (Tabel). |