background image
16
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 8
2013
dus niet altijd om tNB gaat. In een prospectieve reeks
vond men zo twee receptordiscordanties bij 23 gevallen
van metastatisch recidief van tNB, maar beide waren het
gevolg van een vals-negatieve kleuring op de primaire
tumor (112).
Chemotherapie blijft de hoeksteen van
systemische therapie na recidief van
tNB. Gezien de ziekte nu ongeneeslijk
is, verandert ook het doel van deze
palliatieve therapie: levensverlenging en
uitstellen/behandelen van symptomen.
Chemotherapie blijft de hoeksteen van systemische thera-
pie na recidief van tNB. Gezien de ziekte nu ongeneeslijk
is, verandert ook het doel van deze palliatieve therapie:
levensverlenging en uitstellen/behandelen van symp-
tomen. Alhoewel er in adjuvante setting vaak nog een
hoge chemosensitiviteit is (cf. hoge pCr), zijn het vooral
de weinig chemosensitieve tumoren die recidiveren. De
respons (en dus ook prognose) in metastatische setting is
vaak ontgoochelend (75, 99). Er is geen superieur schema.
Een
single agent of combinatiechemotherapie is mogelijk
wanneer snelle respons (bv. viscerale crisis) nodig is, zo-
als bv. anthracyclines (doxorubicin, epirubicin,...), taxanen
(paclitaxel, docetaxel,...), antimetabolieten (capecitabine,
gemcitabine) en andere microtubuli-inhibitoren en/of
-stabilisatoren (vinorelbine, eribuline, ixabepilone). Op pla-
tinum (cisplatine, carboplatine) gebaseerde schema's zijn
aantrekkelijk op theoretische basis (cf. supra), maar in de
praktijk bekomen we ook hiermee maar matige resultaten
(10-30% respons, onafhankelijk van borstkankersubtype)
(113-115). Paclitaxel met gemcitabine of docetaxel met
capecitabine zijn gecombineerde schema's die actief zijn
bij patiënten die voorbehandeld zijn met op anthracycline
gebaseerde schema's (116, 117). toevoegen van ixabepi-
lone aan capecitabine verbetert de respons en progressie-
vrije overleving, ook bij tNB (118, 119).
`
Targeted ' therapie
Heel wat moleculaire en biologische processen zijn als
doelwit bij tNB onderzocht, maar het ontbreken van pre-
dictieve biomarkers beperkt het nut van therapieën die
hierop toegespitst zijn. Voorbeelden hiervan zijn
vascular
endothelial growth factor (VGEF), DNA-herstelmechanis-
men zoals bv. poly-ADP-ribosepolymerase (PArP),
Epider-
mal Growth Factor (EGFr, ook HEr-1 genaamd), mamma-
lian Target Of Rapamycin
(mtOr), Src, histondeacetylase
(HDAC) en de androgeenreceptor.
Angiogenese-inhibitoren
Angiogenese-inhibitoren hebben nog steeds een on-
duidelijke rol in de behandeling van tNB. Ondanks de
progno stische eigenschappen van VEGF en de verbeterde
progressievrije overleving en respons, werd er geen ver-
betering van de algemene overleving gezien in de fase 3-
studies (E2100, AVADO, rIBBON-1) met bevacizumab
(een gehumaniseerde monoklonale antistof gericht tegen
VEGF) (120-122). Dit heeft geleid tot het herroepen van
de goedkeuring door de FDA (
United States Food and Drug
Administration) voor gebruik bij borstkanker (123). In de
neo adjuvante setting zijn de data inconsistent betreffende
een toename in pCr, maar is er wel een toename van toxi-
citeit en kosten (124-126). Een gerandomiseerde en adju-
vante fase 3-studie (BEAtrICE) met bevacuzimab bij tNB
wordt afgewacht (127).
PARP-inhibitoren
PArP-inhibitoren zijn op basis van theoretische gronden
interessant bij tNB, aangezien deze tumoren vaak een
abnormale BrCA-functionaliteit (DNA-herstel) vertonen,
onafhankelijk van de aanwezigheid van BrCA 1- (of 2-)
mutaties (cf. supra). PArP is betrokken in verschillende
DNA-herstelmechanismen alsook in kankergroei. De
PArP-activiteit neemt toe door na radio- en chemothe-
rapie geïnduceerde DNA-schade (128, 129). Op basis van
deze effecten zijn PArP-inhibitoren beloftevolle
chemo-
en
radiosensitizers, die letale DNA-breuken kunnen indu-
ceren die niet hersteld kunnen worden in BRCA-deficiënte
tumorcellen, resulterend in celdood. Verschillende PArP-
inhibitoren zijn in ontwikkeling (bv. olaparib, veliparib)
met veelbelovende resultaten bij BrCA1/2-geassocieerde
borstkanker (eender welk subtype), maar voorlopig niet in
ongeselecteerde, niet met BrCA gerelateerde tNB (130-
135). Alhoewel een fase 2-studie met iniparib een verbe-
terde progressievrije en algemene overleving vond met
een minimum aan toxiciteit, bleven deze resultaten onbe-
vestigd in een grotere fase 3-studie (134). Methodologi-
sche problemen werden geopperd als verklaring, maar de
moleculaire heterogeniciteit en complexiteit van tNB zijn
hier wellicht ook niet vreemd aan (102, 136).
EGFR/HER-1
EGFr/HEr-1 is overgeëxprimeerd in tot 70 procent van de
tNB-patiënten en heeft een belangrijke rol bij prolifera-
tie, migratie en bescherming tegen apoptose (22, 29, 72,
137). Een subgroep van tNB en
basal-like borstkankers
vertoont bovendien EGFr1-genamplificatie of chromo-
soom 7-aneusomie. Monoklonale antistoffen gericht te-
gen EGFr1 hebben echter maar beperkte of klinisch weinig
significante activiteit (i.e. cetuximab) (138-140). Ook hier
is biomarkerontwikkeling belangrijk om een juiste selectie
van die patiënten die wél baat hebben bij deze therapie te
garanderen.