background image
14
GUNAIKEIA
VOL 18 Nr 8
2013
Kliniek en pathologie
De klassieke presentatie van tNB is een palpabel letsel bij
een jonge vrouw. Vaak zijn deze vrouwen inderdaad te
jong om reeds te kunnen deelnemen aan de georganiseer-
de borstkankerscreening. Bij vrouwen (
50 jaar) die wel
reeds aan de georganiseerde borstkankerscreening kun-
nen deelnemen, zal tNB zich frequent manifesteren als
een intervalkanker (55, 56). radiologische kenmerken zijn
uiteenlopend, maar vaak betreft het een welomschreven
massa, zonder spiculaire uitlopers, zonder microcalcifica-
ties (57-59). Zowel PEt als MrI tonen meestal pathogno-
monisch maligne signalen (60).
Histologisch is er eveneens een heterogeen beeld, maar de
meeste tNB zijn invasieve ductale adenocarcinoma's (
no
special type), meestal hooggradig (90%) met hoge proli-
feratie-indices (18, 23, 61). Microscopisch vallen
pushing
borders op, centrale necrose en een variabele mate van
lymfocyteninfiltratie (40, 41). Speciale types van tNB be-
staan ook, zoals medullaire, secretoire, adenoïd cystische,
lobulaire en apocriene/histiocytoïde types en tNB uitgaan-
de van microglandulaire adenose. Het is belangrijk deze
speciale types te onderscheiden, omdat types zoals ade-
noïd cystisch en secretoir tNB geassocieerd zijn met een
betere prognose. Dit zijn vaak laaggradige tNB met speci-
fieke onderliggende chromosomale translocaties (62, 63).
Azoulay toonde in een eigen serie aan (n = 18, mediane
follow-up 6,5 jaar, één patiënt stierf ten gevolge van borst-
kanker) dat adenoïd cystische
tNB een excellente prognose
hebben, zelf zonder adjuvante chemotherapie. Ook na re-
view van de literatuur (n = 219), vond hij een zeer hoge
(97%) borstkankerspecifieke overleving (maar informatie
over adjuvante therapie was niet beschikbaar) (64). Ook
klassiek medullaire tNB hebben frequent een uitstekende
prognose, ondanks hun histologisch agressief beeld (hoge
proliferatie, weinig gedifferentieerd). In een serie van 41
casussen had 7 procent van de patiënten een complete
respons op radiotherapie (55-60Gy), terwijl chemothera-
pie geen effect had op lokale ziektevrije overleving (86%),
metastasevrije overleving (83%) en algemene overleving
(83%) (telkens op zes jaar) (65). Ook in een andere serie
van medullair tNB (n = 71) vond men een uitstekende me-
tastasevrije overleving (81% op 10 jaar), terwijl slechts 11
patiënten adjuvante chemotherapie kregen (66). Ook de
IBCSG-data bevestigden de goede prognose van (Er-ne-
gatieve) medullaire borstkankers (89% metastasevrij op 14
jaar, 70% kreeg chemo) (67). Metaplastische borstkankers
kunnen hooggradig en toch resistent zijn aan chemothe-
rapie, met bijgevolg een ongunstige prognose, terwijl de
laaggradige variant (bv
fibromatosis-like) een betere prog-
nose heeft (68, 69).
De relatie tussen tNB en lymfeklierstatus is onduidelijk en
suggereert een preferentieel hematogeen metastatisch
patroon (40, 70-72, 55). Er is een voorkeur voor long- en
hersenaantasting (73).
Prognose en prognostische variabelen
Het patroon van redicief bij tNB is gekenmerkt door een
piek drie jaar postoperatief. Na vijf jaar vinden nog weinig
recidieven plaats (55). Dit in sterk contrast met Er-posi-
tieve borstkankers, waarvan geweten is dat 50 procent of
meer van de recidieven plaatsvinden na vijf jaar (74). Bij
voldoende lange opvolging heeft tNB een intermediaire
prognose, maar de prognose is beter dan die van hoog-
gradige Er-positieve borstkanker (24, 74, 75).
Hoewel de meningen verdeeld blijven, zijn er data die sug-
gereren dat tNB (en ook HEr2-positieve borstkankers)
een hoger risico op locoregionaal recidief hebben, zelfs
na mastectomie (76-78). Wel duidelijk is dat het risico op
subsequente metastasen of sterfte ten gevolge van borst-
kanker groter is na locoregionaal recidief van TNB in ver-
gelijking met andere borstkankersubtypes (79).
Overleving na metastatisch recidief
van tNB is korter dan bij andere
borstkankersubtypes.
Overleving na metastatisch recidief van tNB is korter dan
bij andere borstkankersubtypes. Dit is ten dele een gevolg
van de predilectie voor viscerale en longmetastasen in
vergelijking met Er-positieve borstkankers, die frequenter
bot- en huidmetastasen geven (75,80, 81). Ook het risico
op hersenmetastasen is hoog (10-30% mede afhankelijk
van of men autopsierapporten mee in rekening brengt).
Opnieuw is de mediane overleving, nu na hersenmetasta-
sen, korter dan bij andere borstkankersubtypes (82-84).
Wat is de waarde van klassieke prognostische parameters
(graad, lymefeklierstatus, tumorgrootte) in tNB? De mees-
te tNB zijn hooggradig. Immunohistochemische (Ki67)
en moleculaire proliferatie-
assays hebben hooguit twij-
felachtige prognostische waarde (85-87). Kleine (ct1a/b),
lymfekliernegatieve tNB's zijn mogelijk zeer agressief (88).
toch is in één rapport de
Nottingham Prognostic Index
(NPI) nuttig gebleken, alhoewel geen poging ondernomen
werd om tot een performantere index te komen (89).
Ook andere pathologische prognostische variabelen zijn
bestudeerd (lymfovasculair en perivasculaire invasie, an-
drogeenreceptor, e-cadherine,...), veelal in retrospectieve
cohorten, en ze hebben geen bewezen nut in de dagelijkse
routine (90-93). toch is er een mogelijk aanknopings-
punt voor sommige pathologische variabelen (bv. voor
e-cadherine en androgeenreceptoren) met de molecu-
laire heterogeniteit die ook tNB kenmerkt. Voorbeelden
hiervan zijn de moleculaire groep van
claudin-low TNB
(lage e-cadherine-expressie), de moleculaire subgroep