background image
24
I
De Specialist
13-2
13 februari 2013
www.despecialist.eu
In vivo confocale microscopie:
het nieuwe, revolutionaire hulp-
middel voor dermatologen (1)
In vivo confocale microscopie is een nieuwe,
niet-invasieve beeldvormingstechniek voor
de huid. De techniek heeft het grote voor-
deel dat ze in realtime reproduceerbaar is
en bovendien de mogelijkheid biedt om een
`histologisch' beeld van het letsel te verkrij-
gen. Deze technologie combineert een excite-
rende laserstraal die het met fluorochromen
gemarkeerde staal binnendringt met een fil-
terblok voor de golflengtes uitgezonden door
de fluorescerende stralen afkomstig van de
verschillende vlakken van het preparaat. "De
techniek moet worden gepositioneerd tussen
de dermoscopie en de histopathologie
, legt
prof. Philippe Bahadoran (Nice) uit, en kan in
bepaalde situaties zelfs een biopsie vervangen,
meer specifiek bij tumoren en huidkankers
."
Deze techniek bleek bijzonder nuttig te zijn
in de diagnose van melanomen in het gezicht,
met een gevoeligheid van 95%, en voor car-
cinomen van het gezicht om de chirurgische
marge te bepalen. Er worden studies uitge-
voerd om het palet van mogelijke diagnoses
uit te breiden.
De diagnose van onychomy-
cosen, een andere mogelijke
toepassing van in vivo confocale
microscopie (2)
Een klinisch vermoeden van onychomycose is
vaak moeilijk te bevestigen in het laborato-
rium: het rendement van directe onderzoeken
(preparaten op basis van kaliumhydroxide
KOH) is laag en het resultaat van kweekjes
laat lang op zich wachten, in het bijzonder
voor dermatofyten. Met in vivo confocale mi-
croscopie (IVCM), een nieuwe, niet-invasieve
cutane beeldvormingstechniek, waarvan het
nut al is aangetoond in de diagnose van tu-
morale huidletsels, kunnen intracutane struc-
turen en in het bijzonder schimmelelementen
in de nagel worden gevisualiseerd.
Om het nut van deze nieuwe onderzoeks-
techniek te evalueren werd een monocen-
trische prospectieve studie uitgevoerd bij 42
patiënten bij wie een onychomycose werd
vermoed op basis van laterodistale letsels van
het type pachyonychie, leuconychie of xan-
thonychie op 10 tot 75% van de nagelplaat
van de grote teen. Bij alle patiënten werd
een mycologisch staal genomen voor direct
onderzoek en de kweekjes: op de nagelplaten
werd een IVCM-beeldvormingsonderzoek
uitgevoerd.
Dankzij de mycobacteriologische onderzoe-
ken kon de diagnose `onychomycose' bij
16 patiënten worden bevestigd. De IVCM
leverde bij slechts 6 van de patiënten schim-
melelementen op (vertakte, glanzende, line-
aire structuren). Bij de 26 andere patiënten
bracht IVCM geen enkel mycotisch element
aan het licht. De specificiteit van IVCM be-
draagt dus 100% maar de sensitiviteit slechts
37,5%. De positieve predictieve waarde
bedraagt 100% en de negatieve predictieve
waarde 72%.
Deze gegevens tonen aan dat IVCM het
mogelijk maakt om onychomycose snel te
diagnosticeren zodat de behandeling kan
worden opgestart nog voor de resultaten van
mycologisch onderzoek bekend zijn. Door de
geringe sensitiviteit kan de techniek echter
niet worden gebruikt als screeninghulpmid-
del. Er zijn echter een aantal technische ver-
beteringen op til zijn die de prestaties van de
techniek wellicht kunnen verbeteren.
Familiaal melanoom: als een ge-
netische test zich opdringt... (3)
De predictieve factoren voor de aanwezigheid
van een CDKN2A-mutatie, het belangrijkste
gen geassocieerd met een verhoogd risico op
melanoom, zijn onderzocht in 387 families
waarvan 2 verwanten in de eerste graad me-
lanoom hadden en 96 families met 3 of meer
melanoompatiënten. Er werd vaker een
mutatie aangetroffen in de families met
3 of meer gevallen (32%) dan in de families
met 2 gevallen (13%). Een jonge leeftijd op
het moment van de diagnose en het bestaan
van ten minste één geval van pancreaskanker
bleken significant te zijn geassocieerd met
de aanwezigheid van een CDKN2A-mutatie
in de families met 3 of meer gevallen. Voor
de families met 2 gevallen bleken een jonge
leeftijd op het moment van de diagnose en
het bestaan van ten minste één geval van
multipel melanoom predictief te zijn voor de
aanwezigheid van mutaties: die werden aan-
getroffen in 22% van de gevallen wanneer de
mediane leeftijd bij diagnose minder dan 50
jaar was en in 29% van de gevallen wanneer
er ten minste één familielid meerdere mela-
nomen had. Op basis van deze twee predic-
tieve factoren kan een subgroep van families
worden geïdentificeerd waarin de mutatiefre-
quentie hoger is dan 20% en waarin het dus
absoluut gerechtvaardigd is om een geneti-
sche test voor te schrijven.
Wanneer fotopatchtests? (4)
Fotopatchtests zijn nog steeds de gold
standard
voor de diagnose van fotodermato-
sen. Maar betekent dat dat ze moeten wor-
den gebruikt bij alle patiënten met deze vorm
van huiduitslag? Een retrospectieve studie
uitgevoerd tussen januari 2003 en december
2009 tracht een antwoord op die vraag te ge-
ven. De dossiers van 46 patiënten die tijdens
die periode waren getest met fotopatchtests
werden opnieuw onderzocht om het nut van
bevraging te evalueren in vergelijking met de
resultaten van fotopatchtests, meting van de
antinucleaire antistoffen en porfyrines.
De bevraging vond plaats op basis van een
gestandaardiseerde vragenlijst afgenomen
door de arts die de fotopatchtests uitvoerde
en de omstandigheden waarin de huiduitslag
optrad, de intensiteit van de blootstelling
aan de zon, de duur van de evolutie van de
huiduitslag, de topografie ervan en de doel-
treffendheid van de gevolgde behandeling in
kaart bracht.
Op basis daarvan werden 11 gevallen van
zonnebrand (goedaardige zonlichteruptie),
13 gevallen van polymorfe lichteruptie (PL),
9 gevallen van urticaria solaris (US),
6 gevallen van lupus, 3 gevallen van porfyrie,
3 gevallen van fotoallergie en
8 uiteenlopende pathologieën gediagnosti-
ceerd. Aanvullende onderzoeken brachten
13 gevallen van BLE (zonnebrand), 10 geval-
len van PL, 6 gevallen van US, 4 gevallen van
lupus, 2 gevallen van porfyrie, 4 gevallen van
fotoallergie en 11 uiteenlopende aandoe-
ningen aan het licht. Aan de hand van deze
resultaten werden de sensitiviteit, de speci-
ficiteit, de aannemelijkheidsverhouding en
de Diagnostic Odds Ratio voor de bevraging
en voor de fototests berekend voor de meest
verspreide fotodermatosen.
Hieruit bleek dat dankzij het gebruik van een
gestandaardiseerde vragenlijst de diagnose
goedaardige zonlichteruptie, polymorfe
lichteruptie en urticaria solaris kon worden
gesteld met `een goede diagnostische nauw-
keurigheid in vergelijking met fotobiologisch
onderzoek', aldus de onderzoekers. Voor BLE
en PL bedroegen de sensitiviteit en de speci-
ficiteit respectievelijk 0,69 en 0,95, en
0,9 en 0,91.
Fotopatchtests moeten plaatsvinden in een
gespecialiseerd centrum. De procedure is lang
en duur. Op basis van de resultaten van deze
studie kunnen we dit soort aanvullend on-
derzoek voorbehouden voor patiënten bij wie
aan de hand van de bevraging geen onmid-
dellijke diagnose kon worden gesteld of bij
wie de behandeling geen effect heeft op de
fotodermatose.
Marie-Line Barbet, Roseline Péluchon,
Geneviève Démonet, Arielle le Masne,
Dominique-Jean Bouilliez
Referenties op aanvrag
S1103N
JOURNÉES DERMATOLOGIQUES DE PARIS, 11-15 DECEMBER 2012
Het oog van de meester,
de troef van een
dermatoloog
Naast de opleidings- en informatiesessie over de meest recente
vooruitgang in gerichte behandelingen voor melanoom en gemeta-
staseerd basocellulair carcinoom, in vivo confocale microscopie en
dermatologische indicaties voor biotherapieën, blonken de Journées
dermatologiques
in Parijs uit door de overvloed aan epidemiologi-
sche, fysiopathologische en zelfs klinische gegevens die waarschijn-
lijk morgen al de behandeling van bepaalde dermatosen zullen ver-
anderen. Een samenvatting van de meest opmerkelijke thema's met
het team van www.jim.fr.
MEDISCH & WETENSCHAPPELIJK NIEUWS
Psoriasis en kanker: meer inzicht in de risico's (5)
Lopen patiënten met psoriasis een hoger risico op huid- of andere vormen van kanker dan
de algemene bevolking? Twee meta-analyses geven een antwoord en maken het mogelijk
om praktische conclusies te trekken over de informatieverstrekking aan en de follow-up van
de patiënten.
De eerste was een onderzoek naar vaste, niet-huidtumoren. Analyse van 37 referenties
bracht een significant verband aan het licht tussen psoriasis en kanker van de bovenste
luchtwegen (RR = 3,05), de lever (1,90) en de longen (1,52). Op basis van de tweede meta-
analyse van 21 artikels kon het risico op huidkanker worden geëvalueerd. Psoriasis is geas-
socieerd met een significante verhoging van het risico op epidermoïd carcinoom (5,31) en
basocellulair carcinoom (2,00): het risico op melanoom lijkt echter niet significant verhoogd
te zijn.
Voor vaste tumoren is het verhoogde risico dus vooral van toepassing op kankers die verband
houden met alcohol- en/of tabaksconsumptie. De rol van de chronische ontsteking bij psori-
asis is moeilijk te bevestigen bij gebrek aan gegevens die rekening houden met de invloed van
behandelingen. De toename van - epidermoïde en basocellulaire - carcinomen van de huid is
grotendeels toe te schrijven aan PUVA-therapie, met een mogelijke bevorderende rol van de
geassocieerde immunosuppressiva.
In de praktijk nodigen deze resultaten uit tot een grondige screening op vaste tumoren ge-
associeerd met tabaks- en alcoholconsumptie bij psoriasispatiënten met geassocieerde ri-
sicofactoren, meer specifiek voordat ze worden behandeld. Dankzij een sterke vermindering
van het gebruik van PUVA-therapie zou het verhoogde risico op huidkanker moeten kunnen
worden verlaagd, maar regelmatige en langdurige dermatologische monitoring bij patiënten
die hieraan worden blootgesteld, is noodzakelijk.