FEBRUARI 2012. TIJD DUS OM ONS EENS AF TE VRAGEN OF DE VASTSTELLINGEN IN HET ECHTE LEVEN STROKEN MET DE RESULTATEN VAN DE KLINISCHE STUDIES. PRO- FESSOR CHRISTIAN SINDIC (CLINIQUES UNIVERSITAIRES SAINT-LUC, BRUSSEL) IS BEREID OM ZIJN ERVARINGEN MET ONS TE DELEN. herhalen wat we vooral hebben geleerd uit de gegevens die over fingolimod werden gepubliceerd? lende fase III-studies gewijd. De belangrijkste zijn FREEDOMS I (1), FREEDOMS II met een vergelijkbare methodologie als de eer- ste maar uitgevoerd in de Verenigde Staten en TRANSFORMS (2). FREEDOMS I en FREEDOMS II vergeleken fingolimod met een placebo, TRANSFORMS met een conventione- jaar, minder actieve plaques, lagere incidentie van nieuwe letsels en kleinere waar- schijnlijkheid dat de plaques op het hersen-MRI groter zijn geworden. ik benadrukken dat het geneesmiddel in de Verenigde Staten, Australië en Zwitserland geïndiceerd is in de eerste lijn. In Europa daarentegen is het geïndiceerd in de tweede lijn, als de interferonbehandeling faalt. Dit wil zeggen: als de patiënt tijdens één jaar behandeling toch een opstoot had en op het MRI minstens 9 T2-hyperintense letsels te zien zijn, of als uit dit onderzoek blijkt dat minstens 1 letsel is aangekleurd na injectie van gadolinium. die snel evolueert en, op klinisch vlak, wordt gedefinieerd als minstens twee invalide- rende opstoten. In de praktijk is het zo dat bij de meeste patiënten onder fingolimod in ons land de interferonbehandeling heeft gefaald. dagelijkse praktijk? patiënten hebben deelgenomen aan fase III b-onderzoeken over de cardiovasculaire veiligheid van het geneesmiddel of het behoud van de reactiviteit op het griepvaccin of het herhalingsvaccin tegen tetanus. Dankzij de terugbetaling die op 1 februari 2012 werd toegestaan en het medical need program in de maanden daarvoor, hebben we nu ervaring met ongeveer 35 patiënten. Voor onze Amerikaanse collega's of onder- zoekers in grote Europese landen is dat cijfer waarschijnlijk belachelijk laag, maar op schaal van ons land is het zeker niet verwaarloosbaar. tigd: slechts 1 patiënt heeft de behandeling moeten stopzetten omdat ze niet hielp. Belangrijk om op te merken in dit opzicht is dat het geneesmiddel wordt gebruikt bij patiënten met een zeer actieve ziekte. De interferonbehandeling heeft bij deze patiënten immers gefaald. De bijwerkingen die vaak worden geassocieerd met de intramusculaire of subcutane injectie van interferon zijn vaak een bijkomende re- den om de verandering van behandeling toe te juichen: de patiënten zijn dan im- mers meer gemotiveerd en therapietrouw. En omdat hun behandeling enkel door de ziekenhuisapotheek wordt verstrekt, en ze dus sowieso naar ons moeten komen, kunnen we hen ideaal opvolgen. onder toezicht gehouden via holterregistratie. De incidentie van symptomatische bra- dycardie die in de studies wordt gerapporteerd, is laag, namelijk 0,5%. Geen enkele patiënt die wij opvolgen heeft dit probleem gehad. De hartslag was bij onze patiënten nooit lager dan 45 slagen per minuut. Het bradycardiserend effect wordt verklaard door de aanwezigheid van bepaalde soorten sfingosine-1-fosfaatreceptoren in de bloedvaten en het atrium. Hierdoor kan bradycardie optreden, maar de internalisering en zeer snelle desensibilisering van deze receptoren zorgen ervoor dat de kans op deze bijwerking bij de tweede behandeling al onbestaande is. In onze praktijk had 1 patiënt episodes van symptomatische tachycardie, waardoor de behandeling preventief werd stopgezet. de behandeling, en vervolgens nog om de drie maanden. Bij lymfopenie waarbij het bevestigd aantal lymfocyten kleiner is dan 200/microliter, moeten we de behandeling tijdelijk stopzetten. Dat is nog maar 1 keer gebeurd. In het begin van de behandeling kunnen de leverenzymen toenemen. De behandeling wordt pas onderbroken als het transaminasegehalte vijf keer hoger is dan de referentiewaarde. om er zeker van te zijn dat de patiënt geen macula-oedeem heeft, een bijwerking die slechts in 0,4% van de gevallen wordt beschreven en volledig omkeerbaar is als ze tijdig wordt ontdekt. In onze instelling hebben we geen enkel effect op de lever of de ogen vastgesteld. Patiënten die niet spontaan immuun zijn voor het varicellazoster- virus vaccineren we daartegen. geheugen-effector-T-lymfocyten worden niet geblokkeerd in de klieren. De immuniteit komt niet in het gedrang en de kans op een opportunistische infectie is minimaal. Met deze voorzorgsmaatregelen kunnen we eventuele valstrikken vermijden. De patiënten hebben geen problemen met deze onderzoeken. Ze vinden de behandeling overigens comfortabeler dan een intramusculaire of subcutane toediening. we de patiënten ook de komende jaren nog blijven opvolgen. 1. versie januari 2012) en de geschreven communicatie over de herhaling van surveillancemaatregelen bij toediening van de eerste dosis (versie januari 2013). |