deel van zijn lezing op de invloed van voeding en fysieke activiteit op de botgezondheid van het kind. In het tweede deel stond hij stil bij voeding van personen met osteoporose of met fracturen. rol bij de opbouw van het skelet. Evidentie hierover komt nogal vaak uit observationele studies, alhoewel ook gerandomiseerde en gecontroleerde studies uitgevoerd zijn. Bij de start van zijn lezing waarschuwde René Rizzoli voor de overinterpretering van associatiestudies. Inderdaad wijzen associaties niet noodzakelijk op oorzakelijke verbanden. Bij kinderen zijn verschillende klinische stu- dies gebeurd die de invloed van voeding op de botmassa als onderwerp hadden. Zo wijzen de resultaten van een dubbelblinde studie op het nut van met calcium verrijkte voeding bij prepubertaire meisjes (dagelijks gedurende een jaar), als de dagelijkse calcium- inname gering is. Dit leidde tot een significant grotere botmineraaldensiteit (1). name van kinderen en jongeren gedurende vier jaar opgetekend, waarna deze een kwantita- tieve CT van de voorarm kregen (2). geassocieerd met een sterkere modellering en remodellering van het bot, zeker bij in- name van voldoende alkaliserende mineralen. een grotere inname van calcium via suppletie van zuivelproducten bij kinderen de botmine- raalinhoud in het gehele skelet en in de lum- bale wervelkolom significant vergroot, bij een spontane geringe inname van zuivel (3). eten, blijken ook minder vet te hebben in het gehele lichaam en ook minder buikvet dan andere jonge volwassenen, ook na correctie voor fysieke activiteit (4). eens bij tot botaanmaak. Kinderen van een lagere school die gedurende één jaar aan een interventieprogramma deelnamen (dagelijks minstens tien minuten springen of sterk- tetraining), hadden een significant hogere botmineraalinhoud en botmineraaldichtheid dan kinderen die er niet aan deelnamen (5). Bij prepubertaire jongens lijkt de impact van mineraalinhoud versterkt te worden bij een proteïne-inname boven de gewoonlijke aan- bevolen hoeveelheden, zoals de resultaten van een onderzoek in die doelgroep aangaven (6). Bij postmenopauzale vrouwen gaat een ade- quate vitamine D-inname gepaard met een lagere kans op heupfracturen door osteoporose, zoals blijkt uit de bevindingen van een prospec- tieve analyse over achttien jaar bij meer dan 70.000 vrouwen. Melk of een calciumrijke voe- ding had hier geen risicoverlagend effect (7). Een Franse studie bij oudere, in het ziekenhuis opgenomen patiënten komt tot de conclusie dat die een gemiddelde proteïne-inname van eiwit nodig hebben die hoger is dan de huidi- ge aanbevelingen voor gezonde ouderen, om de stikstofbalans in evenwicht te houden (8). Er zijn ook argumenten om de Amerikaanse voedselpiramide aan te passen voor 70-plus- sers. Voor actieve personen van die leeftijd zijn daarom aanpassingen gesuggereerd wat betreft de porties van groenten, fruit, vlees en gevogelte, melk, kaas en supplementen (Tabel 1) (9). bij veroudering? mechanische en structurele eigenschappen van het bot en de factoren die de sterkte van het bot bepalen. Ook ging ze verder in op hoe de sterkte van het bot klinisch ingeschat kan worden. Klinische beoordeling van de botsterkte gebeurt vandaag vooral met behulp van DEXA-scans, die indirect een weerspiegeling geven van de botgrootte DEXA-scans correleren matig tot sterk met de sterkte van het bot en voorspellen het fractuurrisico goed bij onbehandelde vrouwen. wordt ermee bij minder dan de helft van de patiënten met fracturen osteoporose vastgesteld. Bij aandoeningen zoals type 2-diabetes en door glucocorticoïden symposium van de Belgian Bone Club plaats. De botgezondheid van de wieg tot het graf was het centrale thema. Een samenvatting. Algemeen Target proteïne-inname voor de alleroudsten: 1,2g/kg lichaamsgewicht 70-plussers (9). is bij de behandeling van osteoporose, maar eveneens beïnvloeding van de botstructuur. Elke behandeling vereist verder dat ook met mogelijke bijwerkingen rekening wordt gehouden. heid. In de grote klinische studies met verschillende van die middelen is het vastgestelde effect op de botmineraaldichtheid niet gelijk, al zijn er weinig rechtstreeks vergelijke studies uitgevoerd. Ook al varieert de toename van de botmineraaldichtheid sterk in die studies, toch is de afname van het relatieve risico op wervelfracturen in die studies vergelijkbaar (21). Osteoporose veroorzaakt gewoonlijk een afname van de botmassa en een afbraak van de microarchitectuur, die de sterkte van het bot aantasten. Het blijkt dat verlies van corticaal bot een grote impact heeft op de sterkte van het bot (22). Om een goed idee van de botsterkte te krijgen, volstaan volgens Dieter Felsenberg om bovenvermelde redenen DEXA-botmetingen niet. Zoals de vorige spreekster al aangaf, kunnen kwantitatieve CT-scans nuttig zijn om het corticale en trabeculaire bot bij osteo- porose te evalueren. Hiermee kunnen ook verschillen in het werkingsmechanisme van geneesmiddelen tegen osteoporose aangetoond worden. Zo kan dan bijvoorbeeld vast- gesteld worden dat denosumab de corticale dikte van de radius weet te behouden over 24 maanden (23) of dat onder PTH de corticale dichtheid kan afnemen, terwijl echter het corticale volume duidelijk toeneemt (13). behandeling tegen osteoporose de kans op fractuur vermindert. Het betreft met name de botturn-over, de botmineraaldichtheid, de corticale poreusheid, de microarchitectuur van het bot en de mineralisatie van het bot. therapie met bisfosfonaten of denosumab. Een analyse van Duitse patiëntenregister in Berlijn bracht aan het licht dat de prevalentie 1 op 79.800 bedraagt bij patiënten behandeld met bisfosfonaten, tegenover 1 op 525.000 bij patiënten met osteoporose en 1 op 2.723.333 in de totale populatie ouder dan vijftig jaar (24). Een slecht begrepen bijwerking zijn atypische femurfracturen, die na langdurige behandeling, na vijf tot acht jaar, kunnen optreden. Ook die zijn volgens Dieter Felsenberg behoorlijk zeldzaam. calciumrijke voeding eten, blijken ook minder vet te hebben in het gehele lichaam en ook minder buikvet dan andere jonge volwassenen. |