background image
Farma-Sfeer 188 Oktober 2013
28
Speciale editie Pediatrie
binnen de Gentse onderzoeksgroep
ontwikkelde kindvriendelijke
kininetablet voor de behandeling
van malaria (6). Voor pasgeborenen
richt men zich vooral op parenterale
(intraveneus) of enterale (oraal
druppelvorm, rectaal) bereidingen (2).
Hulpstoffen: wat en waarom
is dit een probleem bij de
zuigeling?
Naast de werkzame stof bevatten
quasi alle geneesmiddelen
hulpstoffen. Dergelijke hulpstoffen zijn
meestal onmisbaar bij de bereiding
van geneesmiddelen. De functie
van een dergelijke hulpstof is het
verbeteren van de oplosbaarheid van
het actief product, optimalisatie van
de pH, aanpassing van de concentratie
van het geneesmiddel (vulmiddel),
gebruik als verdikkingsmiddel
of conserveermiddel, of om het
kleur-, smaak- of geuraspect van de
formulering te verbeteren.
Om de veiligheid bij het gebruik
van deze hulpstoffen te bewaren,
bestaan er formeel [Food and Drug
Administration (FDA), European
Medicines Agency (EMA), American
Association of Pediatrics (AAP)]
goedgekeurde lijsten met dergelijke
hulpstoffen (7, 8). Klassiek gebruikte
stoffen zijn o.a. benzylalcohol, ethanol,
lactose, sorbitol of propyleenglycol.
Eigenaardig genoeg verschillen de
adviezen i.v.m. acceptabele dagelijkse
dosissen tussen deze instanties
soms (soms factor 10-20) en zijn
deze adviezen vaak gebaseerd op
opinies in afwezigheid van klinische
gegevens. We vatten enkele gebruikte
oplosmiddelen en de verschillen in
adviezen voor propyleenglycol samen
(Tabel 2).
Door de meestal nog immature
klaring (farmacokinetiek) van deze
hulpstoffen bij pasgeborenen en
jonge kinderen, in combinatie met de
eventuele verschillen in gevoeligheid
(neveneffecten, farmacodynamiek)
van deze stoffen, loopt deze populatie
een duidelijke hoger risico bij
expositie in vergelijking met andere
populaties. Er zijn rapporten i.v.m.
ernstige toxische effecten als gevolg
van (niet-intentionele simultane
toediening van ethyleenglycol,
benzylalcohol en propyleenglycol bij
pasgeborenen (7, 8). Ethyleenglycol
(10% als oplosmiddel bij
sulfanilamide) resulteerde in ernstig
lever- en nierlijden met overlijden
tot gevolg. Benzylalcohol, als
conserveermiddel toegevoegd
aan parenterale infuusvloeistoffen,
resulteerde in het `neonatal gasping'-
syndroom met metabole acidose
Tabel 1: Illustraties van mogelijke gevolgen van het manipuleren
van geneesmiddelen.
Enterisch omhulde granules
Enterisch omhulde granules zijn meestal bedoeld om een zuurlabiel
geneesmiddel niet in contact te laten komen met maagzuur. Nochtans
toonde Boussery et al. recent aan dat omeprazole-suspensie
(alkalisch bicarbonaat 80,4%) beter opgenomen wordt in vergelijking
met omeprazole toegediend onder vorm van MUPS (Multi Unit Pellet
System) omhulde granules. Dit is zeer waarschijnlijk wegens vertraagde
maaglediging, waarbij enterisch omhulde granules langer in de maag
verblijven, en daar secundair toch degenereren. Bij een alkalische
suspensie is de maaglediging mogelijk efficiënter (Boussery et al.) (3).
Splitsen en pletten van geneesmiddelen
In afwezigheid van een bruikbare tablet of capsule in de gewenste dosis,
kan men door het breken van tabletten met hogere dosis proberen de
gewenste hoeveelheid toe te dienen. Best et al. rapporteerden recent
dat pletten (`crushen') van deze tabletten resulteert in belangrijke
veranderingen in farmacokinetiek. Voor het middel in kwestie (lopinavir/
ritonavir) betekent dit dat therapeutische spiegels niet bereikt worden en
opname ook veel minder voorspelbaar is na het crushen (Best et al.) (4).
Introductie van een specifieke pediatrische vial
Veel ampullen voor intraveneuze toediening hebben hoge concentraties en
zijn ontworpen voor dosering bij volwassenen. Dit houdt niet alleen risico's
in op toxiciteit door overdosering maar betekent ook dat deze ampullen
meer of frequenter verdund moeten worden. Voor amikacin zijn er twee
concentraties beschikbaar (250mg/ml of 50mg/ml). We rapporteerden dat
deze `pediatrische' vial resulteerde in meer betrouwbare toediening en
meer correcte bloedspiegels (Allegaert et al.) (5).
Tabel 2: Voorbeelden van hulpstoffen die frequent gebruikt
worden en eventuele problemen bij toediening hiervan.
·
Zouten:
Na-zouten kunnen een probleem zijn bij zoutarm dieet.
Penicillines kunnen ofwel Na- of K-zouten bevatten, wat relevant
kan zijn bij nierinsufficiëntie.
·
Sorbitol:
het toedienen van veel sorbitol kan maag-
darmsymptomen uitlokken (bv. diarree, aero-enterie).
·
Aspartaam:
frequent gebruikte zoetstof, als substitutie voor
glucose. Specifiek probleem bij patiënten met fenylketonurie.
·
Benzylalcohol:
bewaarmiddel, gecontra-indiceerd bij
pasgeborenen. Kan resulteren in metabole stoornissen (acidose),
vasodilatatie, paralyse, convulsies tot eventueel overlijden
(`neonatal gasping syndrome').
·
Lactose:
wordt vaak als vulmiddel gebruikt (sachets, capsules).
Bijkomende toediening van lactose kan intolerantiesymptomen
veroorzaken of verergeren. Specifiek probleem bij
galactosemiepatiënten.
·
Adviezen
propyleenglycol
(cumulatieve dosisgrens per dag)
FDA
= 25mg/kg, levenslang
EMA
= 200mg/kg bij kinderen, 400mg/kg bij volwassenen
CBG (ndl)
= 200mg/kg bij kinderen