Farma-Sfeer 188 Oktober 2013
27
Speciale editie Pediatrie
P0979N
Inleiding: van werkzame stof
tot betrouwbare toediening
bij kinderen
Eén unieke toedieningsvorm voor alle
subpopulaties binnen de kinderleeftijd
bestaat niet. De keuze is afhankelijk
van meerdere factoren. Naast
patiëntspecifieke factoren (o.a. leeftijd,
geestelijke ontwikkeling, lichamelijke
ontwikkeling, slikcoördinatie) zijn er
ook stofspecifieke (o.a. oplosbaarheid,
stabiliteit, smaak, compatibiliteit)
karakteristieken die we moeten
mee in rekening brengen (1). Ook bij
kinderen geniet orale toediening van
geneesmiddelen indien mogelijk
nog altijd de voorkeur. Een belangrijke
`grens' is de leeftijd waarop een
kind orale medicatie in vaste vorm
(tabletten, capsules) in zijn geheel kan
doorslikken. Deze grens ligt gemiddeld
rond 6 jaar, hoewel het doorslikken van
capsules ook reeds op jongere leeftijd
(3-5 jaar) kan worden aangeleerd (2).
De manipulatie van een specifieke
formulatie (bv. enterisch omhulde
granules, splitsen of het verpulveren
van tabletten, het verdunnen van
hooggeconcentreerde ampullen)
resulteert niet zelden in een minder
voorspelbare expositie en als
gevolg hiervan minder voorspelbare
(neven)effecten en/of suboptimale
respons. Voorbeelden ter illustratie
van deze effecten kan je terugvinden
in tabel 1 (3-5). In een Europese
omgeving is het klassiek om bij
kindspecifieke formuleringen in de
eerste plaats te denken aan vloeibare
geneesmiddelenvormen (bv. siroop)
o.a. omwille van doseringsgemak en
flexibiliteit qua dosering. Recent werd
vanuit het WHO `make drugs child
size'-initiatief echter de nadruk gelegd
op de ontwikkeling van mini- en
desintegreerbare tabletten, omdat het
stockeren en bewaren van (geopende)
siropen in afwezigheid van koeling in
ontwikkelingslanden niet altijd evident
is. Een voorbeeld hiervan is de recent
Pieter De Cock
1,2
, Anne Smits
3,4
,
Roosmarijn De Cock
6
, Katrien Cosaert
5
,
Hugo Robays
1
, Karel Allegaert
3,4
1. Apotheek, UZ Gent
2. Heymans Instituut voor Farmacologie, Universiteit Gent
3. Neonatologie, UZ Leuven
4. Kindergeneeskunde, UZ Leuven
5. Apotheek, UZ Leuven
6. Divisie Farmacologie, LACDR,
Universiteit Leiden, Nederland
G
van
Galeniek
Geneesmiddelenformulering,
klinische farmacologie en
de zuigeling: over de relevantie
van pediatrische formuleringen
Hulpstoffen in geneesmiddelen worden gebruikt om de
fysicochemische en microbiologische stabiliteit van een
formulering te verzekeren, of om de oplosbaarheid van een
actieve stof te verbeteren. Bij kinderen komen daarbovenop
aspecten zoals smaak of geur van een vloeibare vorm of
toevoegingen bij magistrale bereiding in afwezigheid van
een bruikbare formulering. Zorgverleners zijn zich echter niet
altijd bewust van mogelijke negatieve effecten van dergelijke
manipulaties van de initiële formulering, noch van het niet-
intentioneel toedienen van allerlei hulpstoffen. Er zijn richtlijnen
i.v.m. het gebruik van hulpstoffen, maar deze verschillen sterk
tussen instanties (FDA, EMA, nationaal) en zijn vaak niet op
evidentie gebaseerd. We proberen de gevolgen van deze
manipulaties en hulpstoffen te illustreren, indien mogelijk
op basis van onderzoek in Belgische centra. Een nauwe
samenwerking tussen zorgverleners (klinische farmacie,
kinderarts) en onderzoek met betrekking tot deze hulpstoffen
zijn aangewezen om de zorg en kennis omtrent formuleringen
en hulpstoffen te verbeteren.