Voorts verbeterde bevacizumab de levens- kwaliteit en de cognitieve functies niet. De resultaten werden besproken door Ho- ward Fine (New York). Ze gelijken sterk op die van de AVAglio-studie, die als positief werd beschouwd (mediane PFS 10,5 maanden te- gen 6,2 maanden, HR = 0,64, p = 0,0001) en waarbij er een totale overleving was van de- zelfde grootteorde (7). Waarschijnlijk zijn die resultaten toe te schrijven aan het feit dat bevacizumab vooral de VEGF-reservoirs in het centrale gedeelte van de tumor bereikt, waar de bloed-hersenbarrière beschadigd is, en niet in de andere delen van de tumor. Dat zou kunnen verklaren waarom andere angio- geneseremmers in die indicatie geen resul- taat hebben opgeleverd. "Bovendien zou de progressie van de tumor onder bevacizumab grotendeels losstaan van de angiogenese", concludeerde hij. tamoxifen beter is dan 5 jaar heeft doorgaans een goede prognose, maar toch kan er een late relaps optreden, soms zelfs meer dan 10 jaar na de behandeling (8). De gunstige effecten van een adjuvante behandeling met tamoxifen houden echter zeer lang aan, tot 15 jaar na stopzetting van de behandeling zoals werd aangetoond in de meta-analyses van de Oxfordgroep ("carry over"-effect) (9). Het nut van een adjuvante behandeling met tamoxifen langer dan 5 jaar werd onderzocht in 3 studies. De resultaten van de laatste 2 waren negatief en een lan- gere behandeling bleek zelfs schadelijk te zijn (10, 11). In de ATLAS-studie (12), die in San Antonio werd gepresenteerd in december 2012 en die begin 2013 werd gepubliceerd in The Lancet, werd echter een betere totale overleving verkregen met 10 jaar tamoxifen. De aTTom-studie van Richard Gray gaat in dezelfde zin (13). De studie werd uitgevoerd bij 6.953 patiënten die al een adjuvante be- handeling met tamoxifen gedurende 5 jaar hadden gekregen en bij wie de behandeling daarna al dan niet werd verlengd tot 10 jaar. De resultaten die aanvankelijk in 2008 wer- den gepresenteerd, waren negatief, maar 5 jaar later was dat niet meer het geval. Na een langere follow-up werd een significante da- ling van de incidentie van recidief na 15 jaar vastgesteld: van 32 tot 28% (580 tegen 672, HR = 0,85, p = 0,003) en daalde de sterfte aan borstkanker van 24 tot 21% (404 tegen 452, HR = 0,88, p = 0,06). Het verschil werd significant na een follow-up van meer dan 10 jaar. Van het 5 bedroeg het verschil 24%. De totale sterfte kende een gelijkaardig verloop en na 10 jaar werd een significant verschil van 17% vastgesteld. Keerzijde van de medaille is evenwel een significante stij- ging van de incidentie van en de sterfte aan endometriumkanker: respectievelijk van 1,3 tot 2,9% (p < 0,0001) en van 0,6 tot 1,3% (p = 0,02). De sterfte zonder recidief van borstkanker daarentegen steeg niet. Bij ana- lyse van de samengevoegde gegevens van de totaal van 17.477 patiënten werd een signi- ficante daling van de sterfte aan borstkanker met 15% waargenomen (p = 0,001). Daartegenover staan de bijwerkingen van de behandeling: vasomotorische stoornissen, negatieve weerslag op de levenskwaliteit, stemmingsstoornissen, seksuele stoornissen, spier- en botproblemen. De therapietrouw ten aanzien van een hormonale behande- ling is in het beste geval lager dan 70% na 5 jaar (14). Je kan dan ook de vraag stellen hoe goed de therapietrouw na 10 jaar nog zal zijn. Ann Partrige (Dana Farber, Boston), commentarieerde, stelde voor om de be- handeling bij postmenopauzale vrouwen die worden behandeld met tamoxifen, te verlen- gen tot 10 jaar. Aangezien de meeste vrou- wen een aromataseremmer krijgen, stelde Partridge voor om na 5 jaar behandeling met een aromataseremmer tamoxifen te geven gedurende 5 jaar. Als de behandeling met ta- moxifen werd gestart voor de menopauze of tijdens de perimenopauze, zou ze na 5 jaar tamoxifen overschakelen op een aromatase- remmer tot 10 jaar volgens het schema van de MA.17-studie. In die laatste studie werd de lymfeklieren aanvankelijk positief waren (15, 16). Bij premenopauzale patiënten kan worden overwogen om tamoxifen voort te zetten tot een totale behandelingsduur van 10 jaar, maar bij de jongere vrouwen kunnen problemen van moederschap en de negatie- ve weerslag op de levenskwaliteit belangrij- ker zijn. inhalatiepoeder. budesonide/inhalatie en 12 microgram formoterolfumaraat dihydraat/inhalatie. Hulpstof: 491 microgram lactosemonohydraat per dosis. Voor een volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek `Lijst van hulpstoffen' van de SKP. het gebruik van een combinatie (een inhalatiecorticosteroïd en een langwerkende ß een combinatie wordt gestart, maar ook wanneer de onderhoudsdosis wordt aangepast. Indien een individuele patiënt nood zou hebben aan een combinatie van doses verschillend van degene die beschikbaar zijn in de combinatie - inhalator, moeten passende doses ß dag. Sommige patiënten kunnen tot een maximum van 2 inhalaties tweemaal per dag vereisen. Adolescenten (12-17 jaar): 1 inhalatie tweemaal per dag. De patiënten moeten regelmatig geherevalueerd worden door de arts, zodat de dosering van SYMBICORT optimaal blijft. De dosis moet getitreerd worden tot de laagste dosis bij dewelke een doeltreffende controle van de symptomen behouden blijft. Wanneer de langetermijn controle van de symptomen behouden blijft met de laagst aanbevolen dosering, zou een volgende stap een test met enkel een inhalatiecorticosteroïd kunnen insluiten. Wanneer in de dagelijkse praktijk controle van de symptomen bereikt is met gebruik tweemaal per dag, zou titratie naar de laagst effectieve dosis het gebruik van SYMBICORT éénmaal per dag kunnen insluiten, wanneer volgens de voorschrijver een langwerkende bronchodilator vereist is om de controle te behouden. Toenemend gebruik van een aparte snelwerkende bronchodilator wijst op een verslechtering van de onderliggende toestand en maakt een herbeoordeling van de astmabehandeling noodzakelijk. Kinderen (6 jaar en ouder): een lagere dosis is beschikbaar voor kinderen tussen 6 en 11 jaar. Kinderen jonger dan 6 jaar: aangezien slechts beperkte gegevens beschikbaar zijn, wordt SYMBICORT niet aanbevolen bij kinderen jonger dan 6 jaar. SYMBICORT forte dient alleen als onderhoudsbehandeling te worden gebruikt. Er zijn lagere sterktes beschikbaar voor SYMBICORT onderhouds- en symptoombehandeling. een verhoogde blootstelling verwacht worden bij patiënten met ernstige levercirrose. Instructies voor het correcte gebruik van SYMBICORT Turbohaler: De inhalator wordt aangedreven door inademing, wat betekent dat wanneer de patiënt inademt via het mondstuk, het bestanddeel de ingeademde lucht zal volgen in de luchtwegen. de longen terecht komt; nooit uit te ademen doorheen het mondstuk; de beschermkap van de SYMBICORT Turbohaler inhalator na gebruik terug vast te schroeven; hun mond uit te spoelen met water na het inhaleren van de onderhoudsdosis om het risico op orofaryngeale candida-infectie tot een minimum te beperken. Het is mogelijk dat de patiënt bij gebruik van de SYMBICORT Turbohaler inhalator de medicatie noch smaakt noch voelt, te wijten aan de kleine hoeveelheid geneesmiddel die wordt afgeleverd. ondoeltreffend vinden of wanneer ze de hoogst aanbevolen dosis voor SYMBICORT overschrijden, moet medisch advies ingewonnen worden (zie rubriek `Dosering en wijze van toediening'). Toenemend gebruik van aanvalsbronchodilatoren duidt op een verergering van de onderliggende klinische toestand en er moet een reëvaluatie van de astmabehandeling overwogen worden. Plotselinge en progressieve verslechtering van de astma- of COPD-controle is potentieel levensbedreigend. De patiënt moet dan ook dringend medisch onderzocht worden. In dergelijke situaties moet overwogen worden de therapie met corticosteroïden op te drijven, b.v. een kuur met orale corticosteroïden, of een behandeling met antibiotica indien er een infectie is vastgesteld. Patiënten moeten het advies krijgen hun noodmedicatie altijd bij zich te hebben. Patiënten moeten eraan herinnerd worden om hun onderhoudsdosis SYMBICORT in te nemen zoals voorgeschreven, zelfs wanneer ze geen symptomen vertonen. Zodra de astmasymptomen onder controle zijn, kan overwogen worden om de dosis SYMBICORT geleidelijk aan te verminderen. Een regelmatige herbeoordeling van patiënten bij wie de behandeling wordt afgebouwd is belangrijk. De laagste effectieve dosis SYMBICORT moet worden gebruikt (zie rubriek `Dosering en wijze van toediening'). Patiënten mogen niet op SYMBICORT worden opgestart tijdens een exacerbatie of in geval van signifi cant verslechterend of acuut verergerend astma. Er kunnen ernstige astma-gerelateerde bijwerkingen en exacerbaties optreden tijdens een behandeling met SYMBICORT. Patiënten moeten gevraagd worden om hun behandeling voort te zetten, maar om medisch advies in te winnen indien de astmasymptomen ongecontroleerd blijven of verergeren na het opstarten van SYMBICORT. Evenals bij andere inhalatietherapieën kan paradoxaal bronchospasme optreden, met een onmiddellijke toename van "piepen" en kortademigheid na inhalatie. Wanneer de patiënt paradoxaal bronchospasme ervaart, dient SYMBICORT direct te worden gestaakt, de patiënt te worden geëvalueerd en, indien noodzakelijk, een alternatieve therapie te worden gestart. Paradoxaal bronchospasme reageert op een snelwerkende luchtwegverwijder per inhalatie en dient direct behandeld te worden (zie rubriek `Bijwerkingen'). Met inhalatiecorticosteroïden kunnen systemische effecten optreden, voornamelijk bij hoge doses voorgeschreven gedurende lange periodes. Deze effecten zullen waarschijnlijk veel minder optreden bij een behandeling via inhalatie dan bij orale corticosteroïdtherapie. Mogelijke systemische effecten omvatten het syndroom van Cushing, Cushingoïde kenmerken, onderdrukking van de bijnierfunctie, groeivertraging bij kinderen en adolescenten, afname van de minerale botdensiteit, cataract en glaucoom en meer zelden kunnen psychologische of gedragsproblemen ontstaan, zoals psychomotorische hyperactiviteit, slaapstoornissen, angst, depressie of agressiviteit (voornamelijk bij kinderen) (zie rubriek `Bijwerkingen'). Het wordt aangeraden om bij kinderen die langdurig behandeld worden met inhalatiecorticosteroïden de lengte regelmatig te controleren. Wanneer de groei vertraagd is, moet de therapie herzien worden met als doel de dosis van het inhalatiecorticosteroïd te verminderen naar de laagste dosering waarbij effectieve controle van astma wordt behouden, indien mogelijk. De voordelen van de corticosteroïdtherapie en de mogelijke risico's van groeionderdrukking moeten zorgvuldig afgewogen worden. Daarnaast moet overwogen worden om de patiënt door te verwijzen naar een kinderpneumoloog. Beperkte gegevens uit langlopende studies suggereren dat de meeste kinderen en adolescenten, die behandeld worden met inhalatie-budesonide, uiteindelijk hun volwassen streefl engte zullen bereiken. Echter, een initieel kleine maar voorbijgaande afname in groei (ongeveer 1 cm) werd waargenomen. Dit treedt in het algemeen op tijdens het eerste behandelingsjaar. Mogelijke effecten op de botdensiteit moeten in acht genomen worden, in het bijzonder bij patiënten die hoge doses innemen gedurende lange periodes en die co-existerende risicofactoren voor osteoporose vertonen. Langlopende studies met inhalatie-budesonide bij kinderen met gemiddelde dagelijkse doses van 400 microgram (afgemeten dosis) of bij volwassenen met gemiddelde dagelijkse doses van 800 microgram (afgemeten dosis) hebben geen signifi cante effecten op de minerale te veronderstellen dat de bijnierfunctie verstoord is omwille van vroegere systemische therapie met steroïden, dient de nodige voorzichtigheid in acht te worden genomen als patiënten op een therapie met SYMBICORT worden overgezet. De voordelen van budesonide inhalatiebehandeling beperken normaal gezien de nood aan orale steroïden, maar bij patiënten die overschakelen van orale steroïden kan aanzienlijke tijd een risico van verminderde bijnierreserve blijven bestaan. Het herstel kan lange tijd op zich laten wachten na het staken van de behandeling met orale steroïden en derhalve kan bij patiënten die afhankelijk zijn van orale steroïden en die overgeschakeld worden op budesonide per inhalatie aanzienlijke tijd een risico van verminderde bijnierfunctie blijven bestaan. In dergelijke omstandigheden moet de werking van de HPA-as regelmatig opgevolgd worden. Langdurige behandeling met hoge doses inhalatiecorticosteroïden, vooral hogere dan de aanbevolen doses, kunnen ook aanleiding geven tot klinisch signifi cante bijnieronderdrukking. Daarom moet aanvullende dekking met systemische corticosteroïden overwogen worden tijdens perioden van stress, zoals ernstige infecties of electieve heelkunde. Snelle dosisreductie van steroïden kan een acute bijniercrisis veroorzaken. Symptomen en tekenen die bij een acute bijniercrisis kunnen waargenomen worden, kunnen vaag zijn maar omvatten anorexia, buikpijn, gewichtsverlies, moeheid, hoofdpijn, nausea, braken, verminderd bewustzijn, stuipen, hypotensie en hypoglykemie. Behandeling met aanvullende systemische steroïden of budesonide per inhalatie mag niet plots gestopt worden. Tijdens het overschakelen van orale behandeling op SYMBICORT, wordt doorgaans een mindere systemische steroïdale werking ervaren, die kan leiden tot het optreden van allergische symptomen of artritissymptomen, zoals rhinitis, eczeem en spier- en gewrichtspijn. Specifi eke behandeling voor deze aandoeningen moet opgestart worden. In zeldzame gevallen moet een algemeen ontoereikend glucocorticosteroïdeffect vermoed worden indien symptomen optreden zoals moeheid, hoofdpijn, nausea en braken. In deze gevallen is soms een tijdelijke verhoging van de dosis orale glucocorticosteroïden nodig. Patiënten dienen hun mond na elke inhalatie van de onderhoudsdosis met water uit te spoelen om het risico op orofaryngeale candida-infectie tot een minimum te beperken. Gelijktijdige behandeling met itraconazol, ritonavir of andere krachtige remmers van CYP 3A4 moet vermeden worden (zie rubriek `Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie' van de SKP). Indien dit niet mogelijk is moet het tijdsinterval tussen de toediening van de op elkaar inwerkende geneesmiddelen zo lang mogelijk worden gehouden. SYMBICORT moet met zorg worden toegediend aan patiënten met thyrotoxicose, feochromocytoom, diabetes mellitus, onbehandelde hypokaliëmie, hypertrofi sche obstructieve cardiomyopathie, idiopathische subvalvulaire stenose van de aorta, ernstige hypertensie, aneurysma of andere ernstige cardiovasculaire aandoeningen zoals ischemische hartziekten, tachyaritmieën of ernstig hartfalen. Voorzichtigheid is aangewezen bij het behandelen van patiënten met verlenging van het QTc-interval. Formoterol zelf kan verlenging van het QTc- interval induceren. De dosis en de nood aan inhalatiecorticosteroïden moet opnieuw geëvalueerd worden bij patiënten met actieve of latente pulmonaire tuberculose, virale infecties en schimmelinfecties van de luchtwegen. Hoge doses van de ß hypokaliëmieverhoogd is. In deze omstandigheden wordt aanbevolen om de serumkaliumspiegels op te volgen. Zoals voor alle ß bevat lactosemonohydraat (< 1 mg/inhalatie). Deze hoeveelheid veroorzaakt normaal geen problemen bij patiënten met lactose-intolerantie. De hulpstof lactose bevat geringe hoeveelheden melkproteïnen, die allergische reacties kunnen veroorzaken. bestanddelen. Er werd geen toename aan bijwerkingen waargenomen wanneer beide bestanddelen samen werden toegediend. De meest voorkomende geneesmiddelgerelateerde bijwerkingen zijn farmacologisch te verwachten bijwerkingen van de bèta het gebruik van budesonide bij COPD, kwamen blauwe plekken en pneumonie voor met een frequentie van respectievelijk 10% en 6%, in vergelijking met 4% en 3% in de placebo groep (respectievelijk p<0,001 en p<0,01). Bijwerkingen die geassocieerd worden met budesonide of formoterol worden hieronder weergegeven, gerangschikt volgens orgaanklasse en frequentie. De frequenties worden als volgt weergegeven: zeer vaak ( 1/10), vaak ( 1/100 tot < 1/10), soms ( 1/1.000 tot < 1/100), zelden ( 1/10.000 tot < 1/1.000) en zeer zelden (< 1/10.000). Tabel 1 dermatitis, angio-oedeem en anafylactische reacties Endocriene aandoeningen Zeer zelden Ziekte van Cushing, bijniersuppressie, groeiachterstand, verlaagde botdichtheid. Voedings- en stofwisselingsstoornissen Zelden Hypokaliëmie Zeer zelden Hyperglykemie Psychische stoornissen Soms Agressie, psychomotorische hyperactiviteit, angst, slaapstoornissen Zeer zelden Depressie, gedragsveranderingen (voornamelijk bij kinderen) Zenuwstelselaandoeningen Vaak Hoofdpijn, tremor Soms Duizeligheid Zeer zelden Smaakstoornissen Oogaandoeningen Zeer zelden Cataract en glaucoom Hartaandoeningen Vaak Palpitaties Soms Tachycardie Zelden Hartritmestoornissen, zoals atriumfi brillatie, supraventriculaire tachycardie, extrasystoles Zeer zelden Angina pectoris, verlenging van QTc-interval Bloedvataandoeningen Zeer zelden Bloeddrukwisselingen Ademhalingsstelsel-, borstkas- en mediastinumaandoeningen Vaak Milde irritatie in de keel, hoesten, heesheid Zelden Bronchospasme Maagdarmstelselaandoeningen Soms Misselijkheid Huid- en onderhuidaandoeningen Soms Blauwe plekken Skeletspierstelsel- en bindweefselaandoeningen Soms Spierkrampen Candida-infecties in de mond en/of keelholte zijn een gevolg van de depositie van het geneesmiddel. Het adviseren van de patiënt om de mond te spoelen met water na elke inhalatie zal het risico verminderen. Orofaryngeale Candida- infectie reageert doorgaans op topische antimycotische behandeling, zonder dat het inhalatiecorticosteroïd moet onderbroken worden. Evenals bij andere inhalatietherapieën kan zeer zelden, bij minder dan 1 op de 10.000 mensen, paradoxaal bronchospasme optreden, met een onmiddellijke toename van "piepen" en kortademigheid na inhalatie. Paradoxaal bronchospasme reageert op een snelwerkende luchtwegverwijder per inhalatie en dient direct behandeld te worden. SYMBICORT dient direct te worden gestaakt, de patiënt te worden geëvalueerd en, indien noodzakelijk, een alternatieve therapie te worden gestart (zie rubriek `Bijzondere waarschuwingen en voorzorgen bij gebruik'). Systemische effecten bij inhalatiecorticosteroïden kunnen voorkomen, met name bij hoge doseringen gedurende langere tijd. Echter, dit soort effecten is bij inhalatiecorticosteroïden veel minder waarschijnlijk dan bij orale corticosteroïden. Mogelijke systemische bijwerkingen zijn onder meer: het syndroom van Cushing, Cushingoïde kenmerken, onderdrukking van de bijnierfunctie, groeivertraging bij kinderen en adolescenten, afname van de minerale botdensiteit, cataract en glaucoom. Verhoogde gevoeligheid voor infecties en een verminderd aanpassingsvermogen in stressvolle situaties kunnen ook voorkomen. Effecten zijn vermoedelijk afhankelijk van de dosis, blootstellingtijd, gelijktijdige en eerdere steroïdenblootstelling en individuele gevoeligheid. Een behandeling met ß voorschrift 160/4,5 mg (120 dos.) 49,72 320/9 mg (60 dos.) |