background image
De Specialist
12-9
7 november 2012
www.despecialist.eu
I
17
genetische kwetsbaarheid is, met een preva-
lentie van 0,5 tot 1% voor bipolaire stoornis
bij de bevolking in het algemeen en die 5 tot
10% wordt als een verwant van de eerste
graad de aandoening heeft. Er is trouwens een
overeenkomst bekend van 70% bij eeneiige
tweelingen met een overerfbaarheid van 80%
(1, 3).
Deze gegevens wijzen op een uitgesproken
genetische predispositie die ondanks veertig
jaar moeizame research nog niet opgehelderd
is, maar tonen ook de aanwezigheid aan van
een graad van discrepantie die door andere
factoren uitgelegd wordt (5).
Na 40 jaar research is het onmogelijk de ge-
gevens samen te vatten, want bijna elke week
is er een nieuw chromosoom, een nieuw kan-
didaat-gen, zijn er vooral veel contradicties.
Bijna alle chromosomen zijn bij een of andere
zone betrokken.
Zoals in de neurobiologie gaat het bij de
kandidaat-genen hoofdzakelijk over mono-
aminerge systemen en neuronale plasticiteit.
Tussenkomst van veelvoorkomende en
van zeldzame genetische varianten,
moleculaire genetica
Enkelvoudig nucleotide polymorfismen heb-
ben zelden gevolgen en komen frequent voor
bij de algemene bevolking. De symptomen die
verschijnen zijn het resultaat van de interactie
tussen verschillende polymorfismen onder-
ling, of nog van een polymorfisme ten gevolge
van omgevingsfactoren (3, 6).
Als voorbeeld vermelden we het gen op chro-
mosoom 17 dat codeert voor de proteïne-
transporter van serotonine; deze wordt ge-
troffen door een lengtepolymorfisme (kort-c;
lang-l). Dragers van allelen l/l ontwikkelen
geen psychiatrische pathologie, ongeacht het
aantal bijzondere voorvallen in hun leven.
De dragers van allel l/c en c/c vertonen niet
meer psychiatrische pathologieën dan de
dragers van de combinatie l/l, als ze niet
geconfronteerd worden met speciale gebeur-
tenissen in hun leven. De dragers van de com-
binatie l/c ontwikkelen meer psychiatrische
pathologieën vanaf het ogenblik dat zich
2 markante gebeurtenissen in hun leven voor-
doen en dit twee maal zoveel als de l/l; ten
slotte ontwikkelen de dragers van combinatie
c/c vier maal meer psychiatrische pathologie-
en en dit bij minder dan twee gebeurtenissen
in hun leven. Het gaat om een mooie illustra-
tie van de interactie tussen polymorfisme en
omgeving, en men kan er het beschermende
effect van sommige polymorfismen in merken
die op deze wijzen de impact van voorvallen
in het leven zullen moduleren.
De aanwezigheid van dit soort polymorfisme
beïnvloedt eveneens de respons op behande-
lingen.
Tussenkomst van epigenetica
Zij speelt een rol in de etiologie van de psy-
chotische pathologieën van het schizofrene
type en bij een bipolaire stoornis. Het gaat
om wijzigingen in de expressie van de genen,
erfelijk en omkeerbaar, zonder genomische
sequentieveranderingen bij het DNA, en die
hoofdzakelijk voortkomen uit methylatiever-
schijnselen van het DNA en uit chromatine
onder invloed van omgevingsfactoren. De
transcriptie van boodschapper-RNA's wordt
aangetast en dus ook de productie van prote-
inen waarvan men dacht dat ze geproduceerd
werden na het lezen van het boodschapper-
RNA. Bij postmortemonderzoek heeft men
anomalieën vastgesteld in de hoeveelheid
boodschapper-RNA's die betrokken waren bij
het metabolisme, de neurotransmissie en de
myelinisatie. Men vindt wijzigingen terug van
de mitochondrische functie, de hersenontwik-
keling en de reactie op stress (8-10).
Verschijnselen van methylatie van het DNA
van chromosoom X lijken betrokken te zijn
bij de discrepantie van vrouwelijke eeneiige
tweelingen (11). Valproïnezuur lijkt zijn effect
te hebben via een positief epigenetisch effect
op de histon deacetylase (12).
Een welbekend epigenetisch fenomeen is het
effect van chronische stress waardoor een
overdreven, constante en niet te remmen
concentratie corticoïden geproduceerd wordt
met een toxisch effect als gevolg van de me-
thylatie van het DNA, en een vermindering
van de productie van BDNF. Dit verklaart de
gevolgen van depressiviteit (13).
Net zoals omgevingsfactoren een epigene-
tisch effect kunnen hebben bij ratten, erkent
men ook de gevolgen van het ontbreken van
het likken door de moeder, waardoor een
stressregulerend proteïne niet geproduceerd
wordt (een proteïne dat de productie van
cortisol vermindert), door methylatie van de
promotor van het gen NCR31, waardoor de
kleine ratjes angstig worden. Dit proces is
omkeerbaar als de kleine ratjes binnen een
korte termijn aan een moeder toevertrouwd
worden die hen goed likt. Bij de mens hebben
postmortemstudies een identiek fenomeen
bevestigd door hetzelfde gen als dit bij de
ratten te bestuderen en de hersenen van
mishandelde mensen die zelfmoord gepleegd
hadden te vergelijken met die van zelfmoor-
denaars die niet mishandeld werden en met
die van een controlegroep. De personen die
mishandeld waren, vertoonden dezelfde ano-
malie als de ratten die niet gelikt werden en
dit met een grotere gevoeligheid voor angst,
depressie en zelfmoordneigingen (14).
Een van de fouten die in de studies gemaakt
werden, was dat men de genetica van de
bipolaire stoornissen op een te globale wijze
wilde bestuderen. De weg die men nu volgt, is
die waarbij men de genetische studies herbe-
kijkt vanuit een fenotypisch, meer homogeen
en pertinent profiel. Bijvoorbeeld, de vorm
die vroegtijdig optreedt en die een belangrij-
kere genetische voorspelbaarheid heeft, met
30% meer risico dat verwanten van de eerste
graad de stoornis zullen ontwikkelen. Wat be-
treft de fenotypische aanwijzingen die andere
studies mogelijk maken: zelfmoordneigingen,
wijzigingen in het circadiaans ritme, de
comorbiditeit met angst of verslaving (5).
Conclusies
We komen terug op de vraag betreffende de
endogene of reactieve aard van de episodes
en zien dat er geen duidelijk antwoord be-
staat. Inderdaad, uit alle elementen die in
deze uiteenzetting overlopen werden, kan
men afleiden dat achter deze stoornis, die
subtypes samenbrengt die fenotypisch dicht
bij elkaar lijken te staan, er in feite een veel-
voud van verschillende genetische oorzaken
is, waarvan bepaalde trouwens gemeen-
schappelijk zijn met schizofrenie. Hierdoor
wordt onze classificatie, waarbij we bipolaire
stoornissen en schizofrenie wilden scheiden
uitgaande van beschrijvingen door Franse
psychiaters uit de XIX
de
eeuw, terug in vraag
gesteld (15).
Het blijft echter een feit dat wij geconfron-
teerd worden met een pathologie met een
complex determinisme, met een plurifactori-
ele oorsprong, en dat wij gemerkt hebben dat
globaal gezien de evolutie van de episodes
met de tijd steeds meer autonoom en endo-
geen evolueert.
Men kan het genetisch substraat van de
ziekte niet miskennen en op dit vlak hebben
bepaalde vormen een grotere of minder grote
genetische impact, wat nadien een meer au-
tonome evolutie beïnvloedt. Dit is het geval
voor de vroegtijdige vormen (15).
Het genetisch substraat alleen is trouwens
onvoldoende om de ziekte te ontwikkelen en
het is hoofdzakelijk de interactie van kwets-
baarheidsfactoren op genetisch vlak onderling
en/of met omgevingsfactoren die het intern
mechanisme ontwricht totdat een bepaalde
grens bereikt wordt waarop het syndroom tot
ontwikkeling komt.
Zo zal het vroegtijdig optreden van trauma-
tische gebeurtenissen niet alleen een invloed
hebben op het ontstaan van de ziekte, maar
ook op de manier waarop de ziekte tot uiting
komt en de evolutie ervan (ernstige en meer
autonome vorm). Het spreekt voor zich dat
vroegtijdige ervaringen de hersenen en het
zenuwstelsel treffen op het ogenblik dat ze
kwetsbaar en in volle ontwikkeling zijn. Hier-
door zullen de gevolgen zwaarder zijn (4).
Andere vormen, waaronder degene die later
optreden, worden dan meer beïnvloed door
stressfactoren en blijven meer `reactioneel'
wat de evolutie van hun episodes betreft.
Deze natuurlijke evolutie moet genuanceerd
worden ten opzichte van behandelingen die
minstens gedeeltelijk het ontwrichte me-
chanisme kunnen corrigeren met een invers
epigenetisch effect voor bepaalde moleculen.
Wij mogen ook het omkeerbare effect van
bepaalde epigenetische impregnaties niet ver-
geten, noch dat van de psychotherapie en van
de psychologische opvoeding, die de evolutie
van de stoornis gunstig kunnen beïnvloeden.
Laurence Jeunieaux
Psychiater, Vincent Van Gogh Ziekenhuis, Marchienne-au-Pont
Referenties
1. Hamdani N, Gorwood P. Les hypothèses
étiopathogéniques des troubles bipolaires. L'Encéphale
2006;32:519-25, cahier2.
2. Etain, et al. Beyond genetics: childhood affective
trauma in bipolar disorder. Bipolar Disorders
2008;10:867-76.
3. Leboyer, et al. Pathogenesis of bipolar disorders:
genetic vulnerability ans environmental factors. Rev
Prat 2005 Mar 15;55(5):487-92.
4. Houenou. Imagerie médicale dans les troubles
bipolaires. Actuaités en Psychiatrie. Periodic news. Juin
2009, n°6.
5. Bellivier F. Facteurs de vulnérabilité génétique des
troubles bipolaires. Annales Médicopsychologiques
2009;167:796-802.
6. Malafosse P. Le conseil génétique en psychiatrie.
Actualités en Psychiatrie. Periodic news, n°3.
7. Wurtman RJ. Gne, stress, and depression. Metabolism
2005 May;54(5 suppl 1);16-9.
8. Pidsley R, Mill J. Epigenetic studies of Psychosis.
Current findin, approaches, and implications for
postmortem research. Biol Psychiatry 2010 May 24.
9. Rutten BP, Mill J. Epigenetic mediation of
environmental influence in major psychotic disorders.
Schizophr Bull 2009 Nov;35(6):1045-56 ­ Epub 2009
sep 25.
10. Mill, et al. Epigenomic profiling reveals DNA
methylation changes associated with major psychosis.
Am J Hum Genet 2008 March;82(3):696-711.
11. Rosa, et al. Differential methylation of the X
chromosome is possible source of discordance for
bipolar disorder female monozygotic twins. Am J
Med Genet B; Neuropsychiatr Genet 2008 J; 5;147
B(4):459-62.
12. Fukuchi, et al. Valproïc acid induces up or down
regulation of gene expression responsable for the
neuronal excitation and inhibition in rat cortical
neurons throught its epigeetic actions. Neurosci Res
2009 sep;65(1):35-43. Epub 2009 May 20.
13. Manj, et al. Biol Psychiatry 2003;53(8):707-42.
14. Meanay, et al. Maternal care, gene expression, and
the transmission of individual differences in stress
reactivity across generations. Annual Review of
Neuroscience;24:1161-92.
15. Etain B. Vulnérabilité génétique du trouble bipolaire.
Powerpoint online.
MEDISCH & WETENSCHAPPELIJK NIEUWS
Gegevens van neurobeeldvorming tonen aan dat de
amygdalae eerder hyperactief zijn en de streek van de
hippocampus hypoactief.
De prevalentie van bipolaire stoornis bij de bevolking in het
algemeen ligt tussen 0,5 en 1%, maar wordt 5 tot 10% indien
een verwante van de eerste graad de aandoening heeft.
Valproïnezuur lijkt werkzaam te zijn via een positief
epigenetisch effect op de histon deacetylase.