lentie van 0,5 tot 1% voor bipolaire stoornis bij de bevolking in het algemeen en die 5 tot 10% wordt als een verwant van de eerste graad de aandoening heeft. Er is trouwens een overeenkomst bekend van 70% bij eeneiige tweelingen met een overerfbaarheid van 80% (1, 3). genetische predispositie die ondanks veertig jaar moeizame research nog niet opgehelderd is, maar tonen ook de aanwezigheid aan van een graad van discrepantie die door andere factoren uitgelegd wordt (5). Na 40 jaar research is het onmogelijk de ge- gevens samen te vatten, want bijna elke week is er een nieuw chromosoom, een nieuw kan- didaat-gen, zijn er vooral veel contradicties. Bijna alle chromosomen zijn bij een of andere zone betrokken. Zoals in de neurobiologie gaat het bij de kandidaat-genen hoofdzakelijk over mono- aminerge systemen en neuronale plasticiteit. van zeldzame genetische varianten, moleculaire genetica ben zelden gevolgen en komen frequent voor bij de algemene bevolking. De symptomen die verschijnen zijn het resultaat van de interactie tussen verschillende polymorfismen onder- ling, of nog van een polymorfisme ten gevolge van omgevingsfactoren (3, 6). Als voorbeeld vermelden we het gen op chro- transporter van serotonine; deze wordt ge- troffen door een lengtepolymorfisme (kort-c; lang-l). Dragers van allelen l/l ontwikkelen geen psychiatrische pathologie, ongeacht het aantal bijzondere voorvallen in hun leven. De dragers van allel l/c en c/c vertonen niet meer psychiatrische pathologieën dan de dragers van de combinatie l/l, als ze niet geconfronteerd worden met speciale gebeur- tenissen in hun leven. De dragers van de com- binatie l/c ontwikkelen meer psychiatrische pathologieën vanaf het ogenblik dat zich doen en dit twee maal zoveel als de l/l; ten slotte ontwikkelen de dragers van combinatie c/c vier maal meer psychiatrische pathologie- en en dit bij minder dan twee gebeurtenissen in hun leven. Het gaat om een mooie illustra- tie van de interactie tussen polymorfisme en omgeving, en men kan er het beschermende die op deze wijzen de impact van voorvallen in het leven zullen moduleren. De aanwezigheid van dit soort polymorfisme beïnvloedt eveneens de respons op behande- lingen. chotische pathologieën van het schizofrene type en bij een bipolaire stoornis. Het gaat om wijzigingen in de expressie van de genen, erfelijk en omkeerbaar, zonder genomische sequentieveranderingen bij het DNA, en die hoofdzakelijk voortkomen uit methylatiever- onder invloed van omgevingsfactoren. De transcriptie van boodschapper-RNA's wordt aangetast en dus ook de productie van prote- inen waarvan men dacht dat ze geproduceerd werden na het lezen van het boodschapper- RNA. Bij postmortemonderzoek heeft men anomalieën vastgesteld in de hoeveelheid boodschapper-RNA's die betrokken waren bij het metabolisme, de neurotransmissie en de myelinisatie. Men vindt wijzigingen terug van keling en de reactie op stress (8-10). Verschijnselen van methylatie van het DNA van chromosoom X lijken betrokken te zijn bij de discrepantie van vrouwelijke eeneiige tweelingen (11). Valproïnezuur lijkt zijn effect te hebben via een positief epigenetisch effect op de histon deacetylase (12). Een welbekend epigenetisch fenomeen is het effect van chronische stress waardoor een overdreven, constante en niet te remmen concentratie corticoïden geproduceerd wordt met een toxisch effect als gevolg van de me- van de productie van BDNF. Dit verklaart de gevolgen van depressiviteit (13). Net zoals omgevingsfactoren een epigene- tisch effect kunnen hebben bij ratten, erkent men ook de gevolgen van het ontbreken van het likken door de moeder, waardoor een stressregulerend proteïne niet geproduceerd cortisol vermindert), door methylatie van de promotor van het gen NCR31, waardoor de kleine ratjes angstig worden. Dit proces is omkeerbaar als de kleine ratjes binnen een korte termijn aan een moeder toevertrouwd worden die hen goed likt. Bij de mens hebben postmortemstudies een identiek fenomeen ratten te bestuderen en de hersenen van mishandelde mensen die zelfmoord gepleegd hadden te vergelijken met die van zelfmoor- denaars die niet mishandeld werden en met die van een controlegroep. De personen die mishandeld waren, vertoonden dezelfde ano- malie als de ratten die niet gelikt werden en dit met een grotere gevoeligheid voor angst, depressie en zelfmoordneigingen (14). werden, was dat men de genetica van de bipolaire stoornissen op een te globale wijze wilde bestuderen. De weg die men nu volgt, is kijkt vanuit een fenotypisch, meer homogeen en pertinent profiel. Bijvoorbeeld, de vorm die vroegtijdig optreedt en die een belangrij- kere genetische voorspelbaarheid heeft, met 30% meer risico dat verwanten van de eerste graad de stoornis zullen ontwikkelen. Wat be- treft de fenotypische aanwijzingen die andere studies mogelijk maken: zelfmoordneigingen, wijzigingen in het circadiaans ritme, de endogene of reactieve aard van de episodes en zien dat er geen duidelijk antwoord be- staat. Inderdaad, uit alle elementen die in deze uiteenzetting overlopen werden, kan men afleiden dat achter deze stoornis, die subtypes samenbrengt die fenotypisch dicht voud van verschillende genetische oorzaken is, waarvan bepaalde trouwens gemeen- schappelijk zijn met schizofrenie. Hierdoor wordt onze classificatie, waarbij we bipolaire stoornissen en schizofrenie wilden scheiden uitgaande van beschrijvingen door Franse psychiaters uit de XIX teerd worden met een pathologie met een complex determinisme, met een plurifactori- ele oorsprong, en dat wij gemerkt hebben dat globaal gezien de evolutie van de episodes met de tijd steeds meer autonoom en endo- geen evolueert. ziekte niet miskennen en op dit vlak hebben bepaalde vormen een grotere of minder grote tonome evolutie beïnvloedt. Dit is het geval voor de vroegtijdige vormen (15). Het genetisch substraat alleen is trouwens onvoldoende om de ziekte te ontwikkelen en het is hoofdzakelijk de interactie van kwets- baarheidsfactoren op genetisch vlak onderling en/of met omgevingsfactoren die het intern mechanisme ontwricht totdat een bepaalde grens bereikt wordt waarop het syndroom tot ontwikkeling komt. tische gebeurtenissen niet alleen een invloed hebben op het ontstaan van de ziekte, maar ook op de manier waarop de ziekte tot uiting komt en de evolutie ervan (ernstige en meer autonome vorm). Het spreekt voor zich dat vroegtijdige ervaringen de hersenen en het zenuwstelsel treffen op het ogenblik dat ze kwetsbaar en in volle ontwikkeling zijn. Hier- door zullen de gevolgen zwaarder zijn (4). Andere vormen, waaronder degene die later optreden, worden dan meer beïnvloed door stressfactoren en blijven meer `reactioneel' wat de evolutie van hun episodes betreft. Deze natuurlijke evolutie moet genuanceerd worden ten opzichte van behandelingen die minstens gedeeltelijk het ontwrichte me- chanisme kunnen corrigeren met een invers epigenetisch effect voor bepaalde moleculen. Wij mogen ook het omkeerbare effect van bepaalde epigenetische impregnaties niet ver- geten, noch dat van de psychotherapie en van de psychologische opvoeding, die de evolutie van de stoornis gunstig kunnen beïnvloeden. 1. Hamdani N, Gorwood P. Les hypothèses 2006;32:519-25, cahier2. 2008;10:867-76. Prat 2005 Mar 15;55(5):487-92. 2009, n°6. 2009;167:796-802. postmortem research. Biol Psychiatry 2010 May 24. Schizophr Bull 2009 Nov;35(6):1045-56 Epub 2009 sep 25. Am J Hum Genet 2008 March;82(3):696-711. bipolar disorder female monozygotic twins. Am J Med Genet B; Neuropsychiatr Genet 2008 J; 5;147 B(4):459-62. neuronal excitation and inhibition in rat cortical neurons throught its epigeetic actions. Neurosci Res 2009 sep;65(1):35-43. Epub 2009 May 20. 14. Meanay, et al. Maternal care, gene expression, and reactivity across generations. Annual Review of Neuroscience;24:1161-92. amygdalae eerder hyperactief zijn en de streek van de hippocampus hypoactief. algemeen ligt tussen 0,5 en 1%, maar wordt 5 tot 10% indien een verwante van de eerste graad de aandoening heeft. epigenetisch effect op de histon deacetylase. |