reeds lang aangeduid als een factor die te- rugvallen in de hand werkt. Studies tonen aan dat, in een periode van één tot drie maanden vóór een crisis, men stressfactoren terug- vindt. Er is geen specifieke aanleiding, alhoe- wel men dikwijls het verlies van een geliefde of van een job, of zelfs verhuizen, aanhaalt. Meer bepaald voor de hoogste stadia, stelt men veelal een slaaptekort vast dat een aan- val uitlokt, alsook stressfactoren die wijzigin- gen in het sociaal ritme met zich mee kunnen brengen. De invloed van hormonale verande- ringen tijdens de postpartumperiode is even- eens een belangrijk risico voor een terugval. Levensfactoren hebben echter steeds minder invloed naarmate de ziekte evolueert. In het begin is er duidelijk een grotere invloed van ernstige exogene en situationele elementen. Later is er een meer autonome en endogene tendens. Men kent ook het concept van Post of van kindling, wat overeenkomt met een opflakkering van crisissen in de loop der tijd, die men kan vergelijken met een sensibilisa- tiefenomeen (1). van de sociale relaties ten werden bestudeerd als zijnde een be- langrijk element van predispositie. Men heeft ontdekt dat er, over het algemeen, geen grote verschillen zijn met unipolaire patiënten, afgezien van het feit dat ze gewoonlijk meer perfectionistisch zijn en meer zelfkritiek heb- ben, maar anderzijds een groter zelfrespect in de euthymische fase. om cognitieve taken uit te voeren, zijn ze gevoeliger op vlak van afhankelijkheid en aanhankelijkheid, maar zijn ze wel meer sociaal aangelegd. geactiveerd door stressfactoren wat leidt tot een emotionele vicieuze cirkel waardoor een predispositie voor hervallen ontstaat. Door stoornissen in het denken zal een lichte stemmingswijziging snel grotere vormen aannemen. Het gaat hier om een welbekend therapeutisch onderzoeksthema (1). Anderzijds heeft de kwaliteit van de persoon- lijke relaties een invloed op de evolutie van de stoornis, waardoor patiënten die sociaal slecht ondersteund worden, sneller een nieuwe aanval krijgen en kortere remissie- periodes kennen. Op dezelfde wijze lijken de emoties die door de entourage geuit worden in verband te staan met de intensiteit van de obsessieve symptomen en met een minder goede evolutie. Om die reden werden de nabije familieleden en vrienden bij psycho- educatieve programma's betrokken. Dit heeft een positieve invloed op de evolutie van de patiënt, zelfs al heeft deze laatste niet aan het programma deelgenomen (1). een tekort aan emotionele zorg, vooral van de moeder, en met een gebrek aan aandacht en/of met vormen van overbescherming (1). loosd omdat men ervan uitging dat de aan- doening endogeen was. Het blijkt echter dat de trauma's meer voorkomen bij een bipolaire dan bij een unipolaire stoornis. Zo stelt men vast dat 51% van de bipolaire patiënten meer verhalen heeft van ernstig misbruik tijdens de kinderjaren; 37% heeft geleden onder emo- tioneel misbruik, 24% onder fysiek misbruik, 24% werd emotioneel verwaarloosd, bij 21% verwaarlozing. Bij een derde van hen zijn er meerdere vormen van misbruik vast te stellen. Nu weten we dat deze trauma's niet alleen de gevoeligheid voor een stoornis verhogen, maar ook de klinische aspecten en de evolutie ervan bepalen (2, 3). rol van het hyperactiviteitssyndroom als risi- cofactor bij een bipolaire stoornis of als een vroegtijdige uiting ervan. Bij een kwart van de hyperactieve patiënten zal later de diagnose van bipolaire stoornis gesteld worden. Indien de bipolaire stoornis zich voordoet vóór de leeftijd van 13 jaar, zal 90% een comorbidi- teit met het hyperactiviteitssyndroom vertonen (1). neurologische ontwikkelingen neurofysiologische anomalieën gevonden, maar de studies hieromtrent zijn zeldzaam en contradictorisch. We melden evenwel dat de patiënten sensoriële en motorische prestaties leveren die lager zijn dan deze van de con- trolegroep met gezonde personen waarmee vergeleken wordt en dat men wijzigingen in de P50 vaststelt die wijzen op een defect aan de filteringremmer. bezorgen ons veel informatie; ze zijn he- terogeen, statistisch aantoonbaar, nuttig voor onderzoek, maar nog niet bruikbaar op klinisch gebied. Men heeft metabolische en volumetrische anomalieën kunnen aantonen met meestal een reductie in de frontale en prefrontale zones en met negatieve correlatie met de cognitieve prestaties. De amygdalae zijn eerder hyperactief en de streek van de hippocampus hypoactief. De gegevens betreffende de basale ganglia zijn contradictorisch. Men heeft kunnen met een bipolaire stoornis gepaard gaat, ook het gevolg kan zijn van een gebrekkige rege- ling tussen de zone waarvan de amygdalae en de hippocampus deel uitmaken en het netwerk van de prefrontale cortex (1, 4). monoaminen en dopamine, maar ook van glutamaatexci- tatie, GABA-remmer, en ten slotte van hista- mine en acetylcholine. die de synaptische plasticiteit beïnvloeden van bepaalde neurotransmitters op de eenvoudige activering van het transduc- tiesysteem, dat cytoprotectieve pro- teïnen (bcl2) produceert en het BDNF (neurotrofe factor die de ontwikkeling, de maturatie en de overleving van neuronen bevordert en een rol speelt in de synaptische plasticiteit van de hippocampus). Dit heeft eveneens een `antidepressiva-achtige' functie en wordt versterkt door valproïnezuur en verzwakt door het toxische effect van endocriene wijzigingen als gevolg van stress. de G-proteïnes en van de proteïne- kinase C bij bipolaire stoornis (rol in de regeling van de synaptische plasticiteit in de zones van de hippocampus en de frontale cortex). Lithium zou anti- maniakaal werken door vermindering van het effect van de proteïnekinase C (1). heeft snel duidelijk gemaakt dat er een endogeen of reactief? stoornis en hun endogeen en tegelijk reactief karakter beter te be- grijpen, moet men zich buigen over de etiopathogene hypotheses van de stoornis zelf. Over het algemeen vermindert de impact van exogene factoren in de loop der tijd. Maar rekening houdend met het complex en plurifactorieel determinisme, dat in dit artikel beke- ken wordt, kan men aannemen dat de evolutie verband houdt met het genetisch aandeel dat erg verschillend is van patiënt tot patiënt, alsook met het al dan niet aanwezig zijn van vroege traumatische levenservaringen. Deze twee elementen zorgen gewoonlijk voor een meer autonome en ernstige evolutie van de aandoening. Maar wij moeten nog veel leren en begrijpen, meer bepaald uit de nieuwe studies die getroffen patiënten opdelen in groepen volgens de fenotypische kenmerken die zij vertonen... kleiner naarmate de ziekte evolueert. tijdens de kinderjaren ernstig misbruikt. |