background image
16
I
De Specialist
13-12
3 juli 2013
www.despecialist.eu
Nieuwe EULAR-richtlijnen voor
aanpak reumatoïde artritis
Josef Smolen (Wenen) gaf op het congres
een eerste zicht op de kersverse, nog on-
gepubliceerde richtlijnen voor de aanpak
van reumatoïde artritis. De vorige dateer-
den van juni 2010 (1).
De richtlijnen uit 2010 waren gebaseerd
op drie overkoepelende principes en 15
aanbevelingen. De nieuwe richtlijnen
verduidelijken de vorige, waarover soms
misverstanden bestonden. Ze vormen te-
vens een update, die rekening houdt met
nieuwe evidentie.
De vorige richtlijnen pleitten (net als
deze) voor een combinatie van metingen
om de ziekteactiviteit te evalueren. Aan-
passingen van therapie kunnen indien no-
dig elke drie tot zes maanden gebeuren,
wat soms leidde tot de misvatting dat de
behandeling bij onvoldoende resultaat na
drie maanden steeds aangepast diende te
worden. Dit wordt nu verder toegelicht.
Ook wordt er nu meer duidelijkheid ge-
schapen over de plaats van de combinatie
van klassieke ziektemodificerende midde-
len (DMARD's).
Verder houden de nieuwe richtlijnen ook
rekening met nieuwe gegevens over mono-
therapie met biologicals. Daarnaast wordt
ook meer ingegaan op het eventuele
voordeel van meteen starten met de
combinatie van een DMARD en een
biological, alsook op het nut van nieuwe
biologicals, die niet via TNF-remming
werken. De volledige richtlijnen zouden
snel gepubliceerd worden.
Biologicals en ziekteverzuim
Mathilda Björk (Jönköping, Zweden)
stelde een analyse voor van het Zweedse
TIRA-cohort. Deze analyse vergeleek twee
cohorten van patiënten met reumatoïde
artritis, een van 1996-1998 en een van
2005-2008. De agressievere behandeling
in de laatste cohort halveerde bijna het
ziekteverzuim (2).
De cohorten bestonden uit patiënten
met recent ontstane reumatoïde artritis
die jonger dan 62 jaar waren. De patiën-
ten uit beide cohorten kregen steeds snel
therapeutische interventies. De patiënten
uit het laatste cohort werden agressiever
behandeld, met DMARD's vanaf de eerste
raadpleging (voornamelijk methotrexaat),
evenals biologicals wanneer dat nodig was.
In het eerste jaar na de diagnose waren
er in het eerste cohort 93 dagen met
een ziekte- en 33 dagen met een handi-
capuitkering. Bij het tweede cohort wa-
ren dit respectievelijk 59 en 36 dagen. In
het tweede jaar bedroegen deze cijfers
72 en 66 dagen in het eerste en 35 en
41 dagen in het tweede cohort. Na twee
jaar was in het eerste cohort 54 procent
thuis wegens ziekte, tegenover 28 pro-
cent in het tweede cohort. De onderzoekers
schrijven dit voor een deel toe aan de nieuwe
behandelingsstrategieën.
Biologicals bij patiënten met
reumatoïde artritis in remissie
Ziekteremissie is het doel van de behande-
ling van reumatoïde artritis. Er is veel discus-
sie over de dosis en de duur van therapie
met biologicals eens remissie is opgetreden.
Bruno Fautrel (Parijs) stelde de resultaten
van een studie voor waarin het toedienings-
interval van injecties kon vergroot worden
bij aanhoudende remissie (3).
De patiënten in de studie dienden min-
stens zes maanden in remissie te zijn. Een
behandelingsarm werd de gewone sub-
cutane behandeling met een TNF-remmer
behouden, in de andere studiearm kon de
TNF-remmer worden afgebouwd.
Het primaire eindpunt was ziekteactiviteit
gemeten met de DAS28-schaal over 18
maanden. De 138 patiënten kwamen drie-
maandelijks naar een controleraadpleging.
Bij elke raadpleging kon het dosisinterval
stapsgewijs verlengd worden, van 14 da-
gen bij aanvang voor adalimumab, naar
21, 28 en 42 dagen tot stopzetting. Voor
etanercept startte dit van 7 dagen, over
10, 14 en 21 dagen tot stopzetting.
De gemiddelde DAS-score was 2,7 na 18
maanden in de arm met vergroting van
het interval en 2,2 in de arm zonder. Dit
verschil was niet significant, maar equiva-
lentie van beide scores kon ook niet aan-
getoond worden. Er was geen ongunstige
invloed op structurele schade waar te ne-
men als gevolg van het vergroten van het
toedieningsinterval.
Over het ontstaan van resistentie of van
antilichamen tegen de TNF-remmer vie-
len hier geen gegevens te rapen.
Depressie en stoppen met
werken door reumatoïde
artritis
Uit een Duits onderzoek naar de oorzaken
van blijvend stoppen met werken in de
eerste twaalf maanden na diagnose van
reumatoïde artritis blijkt dat depressie
veel zwaarder doorweegt dan de ziekte-
activiteit (5).
Het onderzoek had betrekking op 573
werkende patiënten van ten hoogste 63
jaar oud, waarbij minder dan zes maanden
geleden de diagnose van reumatoïde ar-
tritis was gesteld. De uitgevoerde analyse
peilde naar de factoren die een invloed
hadden op het aanvragen van een uitke-
ring voor een handicap of vroegtijdig pen-
sioen in de eerste twaalf maanden na de
diagnose. Nagevraagde parameters waren
onder meer pijn, ochtendstramheid, ver-
moeidheid, functionele capaciteit en ook
depressie (als `weinig plezier of interesse
om dingen te doen, het grootste deel van
de dag'). Dankzij deze laatste parameter
kon men de patiënten identificeren met
de hoogste kans op het aanvragen van een
handicapregeling. Dit was niet of minder
het geval voor parameters die de ziekte-
activiteit, of cardiovasculaire, metabole
of pulmonale aandoeningen betreffen.
Binnen het jaar was 21 procent van de
patiënten met indicatoren van matige
depressie en 45 procent van de patiënten
met indicatoren van ernstige depressie
gestopt met werken.
Alex Van Nieuwenhove
Referenties
1. Smolen JS. EULAR RA management recommen-
dations 2013: What is new? EULAR 2013. How to
treat session 10.
2. Björk M, Skogh T, Husberg M, Thyberg I. Reduced
sick leave in today's early RA patients compared
to 10 years ago. The Swedish TIRA project. EULAR
2013. Abstract OP0010.
3. Fautrel B, Gandjbakhch F, Foltz V, et al. Target-
ing the lowest efficacious dose for rheumatoid
arthritis patients in remission: Clinical and struc-
tural impact of a step-down strategy based on
progressive spacing of TNF-blocker injections
(STRASS trial). EULAR 2013. Abstraxt OP0066.
4. Van Den Hoogen F, Khanna D, Fransen J, et al.
Classification criteria for systemic sclerosis: preli-
minary results. EULAR 2013. Abstract OP0033.
5. Westhoff G, Callhoff J, Schneider M, Zink A. In-
dicators of depression are stronger predictors of
work disability in early arthritis than disease acti-
vity or respons to therapy. EULAR 2013. Abstract
OP0092.
JS0626N
EULAR-congres:
enkele blikvangers
Het congres van de European League Against Rheumatism
(EULAR) vond dit jaar plaats in Madrid. Een druk bijgewoond
congres, met soms uitpuilende congreszalen. Een beperkte
selectie van enkele in het oog springende nieuwigheden.
Nieuwe
classificatiecriteria voor
systemische sclerose
Frank van den Hoogen (Nijmegen) be-
sprak nieuwe classificatiecriteria voor
systemische sclerose. Die criteria blij-
ken een stuk gevoeliger en specifieker
dan de vorige van de ARA (Arthritis and
Rheumatism Association
), die inmiddels
dateren uit 1980. De criteria worden
nu door de EULAR en het ACR herzien
(American College of Rheumatology)
en zijn dus nog niet gepubliceerd (4).
De criteria uit 1980 blijken een matige
gevoeligheid van 75% en een specifici-
teit van 72% te hebben. Voornamelijk
voor patiënten met beperkte aantas-
ting of met systemische sclerose in een
vroeg stadium is dit problematisch. De
nieuwe criteria zouden het heel wat
beter doen, met een gevoeligheid van
91% en een specificiteit van 92%. Ze
maken gebruik van een score, waarbij
systemische sclerose aanwezig is bij
een score van minstens 9 op 19.
Voor het opstellen van de score is een
beoordeling vereist van huidverdikking
van de vingers van beide handen dis-
taal van de MCP-gewrichten (volstaat
als criterium), verdikking van de huid
van de vingers, letsels van de vingertop,
pulmonale hypertensie of interstitiële
longziekte, het raynaudfenomeen en
de aanwezigheid van enig sclerodermie-
autoantilichaam.
De criteria werden prospectief getest
bij 200 personen en nadien verder
gevalideerd bij 405 patiënten met de
aandoening of een gelijkaardige aan-
doening.
MEDISCH & WETENSCHAPPELIJK NIEUWS