background image
REVEAL LIFE BEYOND THE LETTERS
MORE TIME FOR WHAT MATTERS
Prix 890
catégorie HC
catégorie HC
buiten-bedrijf (ex.BTW)
890
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL:
Eylea 40 mg/ml oplossing voor injectie in een injectieflacon.
KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING:
1 ml oplossing voor injectie bevat
40 mg aflibercept*. Elke injectieflacon bevat 100 microliter,
equivalent met 4 mg aflibercept. Dit levert een bruikbare hoeveelheid op voor het afgeven van een enkele dosis van 50 microliter die 2 mg aflibercept bevat.
* Fusie-eiwit bestaande uit delen van extracellulaire domeinen van de humane VEGF (vasculaire
endotheliale groeifactor)-receptor 1 en 2 gefuseerd met het Fc-gedeelte van humaan IgG1, geproduceerd in Chinese-hamsterovarium (CHO) K1-cellen met behulp van recombinant DNA-technologie.
FARMACEUTISCHE VORM:
Oplossing voor injectie
(injectie). De oplossing is een heldere, kleurloos-tot-lichtgele, iso-osmotische oplossing.
KLINISCHE GEGEVENS: Therapeutische indicaties:
Eylea is geïndiceerd voor gebruik bij volwassenen voor de behandeling van neovasculaire (natte) leeftijdsge-
bonden maculadegeneratie (LMD) en visusverslechtering als gevolg van macula-oedeem secundair aan centrale retinale veneuze occlusie (CRVO).
Dosering en wijze van toediening:
Eylea is uitsluitend bestemd voor intravitreale injectie. Eylea mag
uitsluitend worden toegediend door een bevoegde arts die ervaring heeft met het toedienen van intravitreale injecties. Dosering: Natte LMD: De aanbevolen dosis voor Eylea is 2 mg aflibercept, equivalent met 50 microliter. Behandeling met Eylea wordt
geïnitieerd met één injectie per maand voor drie opeenvolgende doses, gevolgd door één injectie elke twee maanden. Tussen de injecties is geen controle nodig. Na de eerste 12 maanden van de behandeling met Eylea kan het behandelingsinterval
worden verlengd op basis van visuele en anatomische resultaten. In dit geval moet het schema voor controle worden vastgesteld door de behandelend arts en kan frequenter zijn dan het schema voor de injecties. Macula-oedeem secundair aan centrale
retinale veneuze occlusie (CRVO): De aanbevolen dosis voor Eylea is 2 mg aflibercept, equivalent met 50 microliter. Na de initiële injectie wordt maandelijks behandeld. Het interval tussen twee doses mag niet korter zijn dan een maand. Als er geen
verbetering optreedt in de visuele en anatomische resultaten gedurende de eerste drie injecties, wordt het voortzetten van de behandeling niet aangeraden. Maandelijkse behandeling wordt voortgezet tot de visuele en anatomische uitkomsten stabiel
zijn gedurende drie achtereenvolgende maandelijkse beoordelingen. Daarna dient de noodzaak tot voortgezette behandeling opnieuw overwogen te worden. Indien nodig kan de behandeling worden voortgezet met geleidelijk verlengde behandelinterval-
len om een stabiele visuele en anatomische uitkomst te behouden. Als de behandeling is gestaakt moeten visuele en anatomische uitkomsten worden gemonitord en de behandeling moet worden hervat als deze verslechteren. Gewoonlijk dienen de
controles plaats te vinden tijdens de injectiebezoeken. Tijdens het verlengen van het behandelingsinterval tot aan het afronden van de therapie moet het controleschema worden bepaald door de behandelend arts, gebaseerd op de individuele reactie
van de patiënt, en hierdoor kan het frequenter zijn dan het injectieschema. Speciale populaties: Patiënten met een lever- en/of nierfunctiestoornis: Er zijn geen specifieke onderzoeken met Eylea uitgevoerd bij patiënten met een lever- en/of nierfuncties-
toornis. De beschikbare gegevens wijzen er niet op dat de dosis Eylea voor deze patiënten moet worden aangepast. Ouderen: Er zijn geen speciale zaken waarmee rekening moet worden gehouden. Pediatrische patiënten: Veiligheid en werkzaamheid
zijn niet vastgesteld bij kinderen en adolescenten. Er is geen relevante toepassing van Eylea bij pediatrische patiënten voor de indicaties natte LMD en CRVO. Wijze van toediening: Intravitreale injecties moeten worden uitgevoerd in overeenstemming
met de medische standaarden en toepasselijke richtlijnen door een bevoegde arts die ervaring heeft met het toedienen van intravitreale injecties. In het algemeen moet worden gezorgd voor adequate anesthesie en asepsis, inclusief topicaal breedspec-
trum ontsmettingsmiddel (d.w.z. povidonjodium aangebracht op de perioculaire huid, het ooglid en het oogoppervlak). Chirurgische handdesinfectie, steriele handschoenen, een steriele doek en een steriel ooglidspeculum (of equivalent) worden aan-
bevolen. De injectienaald dient 3,5-4,0 mm posterior aan de limbus in de corpus vitreum te worden ingebracht, terwijl de horizontale meridiaan wordt vermeden en gericht wordt op het centrum van de oogbol. Het injectievolume van 0,05 ml wordt dan
toegediend; voor volgende injecties dient een andere positie op de sclera worden gekozen. Onmiddellijk na de intravitreale injectie moeten patiënten worden gecontroleerd op verhoging van de intraoculaire druk. Een gepaste controle kan bestaan uit een
controle op perfusie van de discus nervi optici of tonometrie. Indien nodig moeten steriele instrumenten voor paracentese beschikbaar zijn. Na de intravitreale injectie moeten patiënten de instructie krijgen alle symptomen die op endoftalmitis kunnen
wijzen (b.v. oogpijn, roodheid van het oog, fotofobie, wazig zien), onmiddellijk te melden. Elke injectieflacon mag alleen worden gebruikt voor de behandeling van maar één oog. De injectieflacon bevat meer dan de aanbevolen dosering van 2 mg afliber-
cept. Het extraheerbaar volume van de injectieflacon (100 microliter) mag niet in zijn geheel worden gebruikt. Het teveel aan volume dient te worden uitgestoten voorafgaande aan injectie. Het injecteren van het gehele volume kan leiden tot overdosering.
Druk de zuiger langzaam in totdat de cilindrische basis van de ronde top van de zuiger zich op één lijn bevindt met de zwarte doseringslijn (equivalent met 50 microliter, d.w.z. 2 mg aflibercept) om de luchtbel samen met het teveel aan geneesmiddel te
verwijderen. Na injectie moet al het ongebruikte geneesmiddel worden afgevoerd.
Contra-indicaties:
Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor één van de vermelde hulpstoffen. Actieve of vermoede oculaire of perioculaire infectie. Actieve ernstige
intraoculaire ontsteking.
Bijwerkingen:
Samenvatting van het veiligheidsprofiel: Natte LMD: In totaal 1.824 patiënten vormden de veiligheidspopulatie in de twee fase III-onderzoeken met een blootstelling aan Eylea van maximaal 96 weken. Het aantal
patiënten dat werd behandeld met de dosis van 2 mg bedroeg 1.223. Ernstige bijwerkingen gerelateerd aan de injectieprocedure traden op bij minder dan 1 op 1.000 intravitreale injecties met Eylea en bestonden onder andere uit endoftalmitis, trauma-
tische cataract en tijdelijke verhoogde intraoculaire druk. De meest voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 5% van de met Eylea behandelde patiënten) waren conjunctivabloeding (26,7%), oogpijn (10,3%), glasvochtloslating (8,4%), cataract (7,9%),
glasvochttroebelingen (7,6%) en verhoogde intraoculaire druk (7,2%). Macula-oedeem secundair aan centrale retinale veneuze occlusie (CRVO): In totaal 317 patiënten die met ten minste één dosis Eylea werden behandeld, vormden de veiligheidspopu-
latie in de twee fase III-onderzoeken met een blootstelling van maximaal 100 weken. Ernstige bijwerkingen gerelateerd aan de injectieprocedure traden op bij 3 van de 2.728 intravitreale injecties met Eylea en bestonden uit endoftalmitis, cataract en
glasvochtloslating. De meest voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 5% van de met Eylea behandelde patiënten) waren conjunctivabloeding (15,8%), verhoogde intraoculaire druk (12,9%), oogpijn (12,6%), glasvochtloslating (6,9%), glasvochttroe-
belingen (5,7%), verhoogde traanproductie (5,0%) en oculaire hyperemie (5,0%). Tabel met bijwerkingen (Bijwerkingen gemeld in de fase III-onderzoeken met natte LMD en CRVO): De hieronder beschreven veiligheidsgegevens omvatten alle bijwerkingen
van de fase III-onderzoeken met natte LMD en/of CRVO, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er een causale relatie bestaat met de injectieprocedure of het geneesmiddel. De bijwerkingen zijn weergegeven per systeem/orgaanklasse en
frequentie met de volgende conventie:
Zeer vaak (1/10): Oogaandoeningen: Conjunctivabloeding, Oogpijn. Vaak (1/100, <1/10): Oogaandoeningen: Scheur in het RPE-blad en Loslating van RPE-blad (Aandoeningen waarvan bekend is dat ze het
gevolg zijn van natte LMD. Alleen waargenomen in de onderzoeken met natte LMD), Degeneratie retina, Glasvochtbloeding, Cataract, Nucleair cataract, Subcapsulair cataract Cornea-erosie, Abrasie van de cornea, Verhoogde intraoculaire druk, Wazig
zien, Glasvochttroebelingen, Cornea-oedeem, Glasvochtloslating, Injectieplaatspijn, Het gevoel een vreemd voorwerp in de ogen te hebben, Traanproductie verhoogd, Ooglidoedeem, Injectieplaatsbloeding, Conjunctiva-hyperemie, Oculaire hyperemie.
Soms (1/1.000, <1/100): Immuunsysteemaandoeningen: Overgevoeligheid (inclusief allergische reacties). Oogaandoeningen: Endoftalmitis (Cultuur-positieve en cultuur-negatieve endoftalmitis), Retinaloslating, Retinascheur, Iritis, Iridocyclitis, Cor-
ticaal cataract, Lenticulaire troebeling, Cornea-epitheel defect, Injectieplaatsirritatie, Abnormaal gevoel in het oog, Ooglidirritatie, Verschijnselen van ontsteking in de voorste oogkamer.
Zelden (1/10.000, <1/1.000): Oogaandoeningen: Vitritis, Uveïtis,
Hypopyon. Beschrijving van geselecteerde bijwerkingen: In de fase III-onderzoeken voor natte LMD werd een toename in incidentie van conjunctivale bloedingen waargenomen bij patiënten die anti-trombotische middelen ontvangen. Deze verhoogde
incidentie was vergelijkbaar tussen patiënten die behandeld werden met ranibizumab en Eylea. Arteriële trombo-embolische voorvallen (ATE's) zijn bijwerkingen die mogelijk zijn gerelateerd aan systemische VEGF-remming. Er bestaat een theoretisch
risico dat arteriële trombo-embolische voorvallen optreden na intravitreaal gebruik van VEGF-remmers. Tot ATE's, zoals gedefinieerd door de APTC-criteria (Antiplatelet Trialists' Collaboration), behoren niet-fataal myocardinfarct, niet-fatale beroerte
en vasculaire dood (inclusief gevallen van overlijden met onbekende oorzaak). De incidentie in de fase-III-onderzoeken met natte LMD (VIEW1 en VIEW2) gedurende de onderzoeksduur van 96 weken was 3,3% (60 van de 1.824) in de gecom-
bineerde groep van patiënten behandeld met Eylea vergeleken met 3,2% (19 van de 595) bij patiënten behandeld met ranibizumab. De incidentie van ATE's in de CRVO-onderzoeken (GALILEO en COPERNICUS) gedurende de onderzoeksduur
van 76/100 weken was 0,6% (2 van de 317) bij de patiënten die met ten minste één dosis Eylea waren behandeld vergeleken met 1,4% (2 van de 142) in de groep van patiënten die alleen een schijnbehandeling (sham) kregen. Zoals bij alle
therapeutische eiwitten bestaat er met Eylea een kans op immunogeniciteit. Melding van vermoedelijke bijwerkingen: Het is belangrijk om na toelating van het geneesmiddel vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de
verhouding tussen voordelen en risico's van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het nationale meldsysteem.
AFLEVERING:
Op medisch voorschrift.
HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN:
Bayer Pharma
AG, D-13342 Berlin, Duitsland.
NUMMER(S) VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN:
EU/1/12/797/002.
DATUM EERSTE VERGUNNINGVERLENING/ VERLENGING VAN DE VERGUNNING:
Datum van eerste verlening van de
vergunning: 22 november 2012.
DATUM VAN HERZIENING VAN DE TEKST:
08/2013. Gedetailleerde informatie over dit
geneesmiddel is beschikbaar op de website van het Europees Geneesmiddelenbureau (http://www.ema.europa.eu).
* terugbetaald
Already 2 in
dication
s:
wAMD* & CR
VO
L.BE.12.2013.1598
0683_eyleapubA4_FbhfNL.indd 1
4/12/13 09:52
De Specialist
13-21
26 december 2013
www.despecialist.eu