geïnitieerd met één injectie per maand voor drie opeenvolgende doses, gevolgd door één injectie elke twee maanden. Tussen de injecties is geen controle nodig. Na de eerste 12 maanden van de behandeling met Eylea kan het behandelingsinterval worden verlengd op basis van visuele en anatomische resultaten. In dit geval moet het schema voor controle worden vastgesteld door de behandelend arts en kan frequenter zijn dan het schema voor de injecties. Macula-oedeem secundair aan centrale retinale veneuze occlusie (CRVO): De aanbevolen dosis voor Eylea is 2 mg aflibercept, equivalent met 50 microliter. Na de initiële injectie wordt maandelijks behandeld. Het interval tussen twee doses mag niet korter zijn dan een maand. Als er geen verbetering optreedt in de visuele en anatomische resultaten gedurende de eerste drie injecties, wordt het voortzetten van de behandeling niet aangeraden. Maandelijkse behandeling wordt voortgezet tot de visuele en anatomische uitkomsten stabiel zijn gedurende drie achtereenvolgende maandelijkse beoordelingen. Daarna dient de noodzaak tot voortgezette behandeling opnieuw overwogen te worden. Indien nodig kan de behandeling worden voortgezet met geleidelijk verlengde behandelinterval- len om een stabiele visuele en anatomische uitkomst te behouden. Als de behandeling is gestaakt moeten visuele en anatomische uitkomsten worden gemonitord en de behandeling moet worden hervat als deze verslechteren. Gewoonlijk dienen de controles plaats te vinden tijdens de injectiebezoeken. Tijdens het verlengen van het behandelingsinterval tot aan het afronden van de therapie moet het controleschema worden bepaald door de behandelend arts, gebaseerd op de individuele reactie van de patiënt, en hierdoor kan het frequenter zijn dan het injectieschema. Speciale populaties: Patiënten met een lever- en/of nierfunctiestoornis: Er zijn geen specifieke onderzoeken met Eylea uitgevoerd bij patiënten met een lever- en/of nierfuncties- toornis. De beschikbare gegevens wijzen er niet op dat de dosis Eylea voor deze patiënten moet worden aangepast. Ouderen: Er zijn geen speciale zaken waarmee rekening moet worden gehouden. Pediatrische patiënten: Veiligheid en werkzaamheid zijn niet vastgesteld bij kinderen en adolescenten. Er is geen relevante toepassing van Eylea bij pediatrische patiënten voor de indicaties natte LMD en CRVO. Wijze van toediening: Intravitreale injecties moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de medische standaarden en toepasselijke richtlijnen door een bevoegde arts die ervaring heeft met het toedienen van intravitreale injecties. In het algemeen moet worden gezorgd voor adequate anesthesie en asepsis, inclusief topicaal breedspec- trum ontsmettingsmiddel (d.w.z. povidonjodium aangebracht op de perioculaire huid, het ooglid en het oogoppervlak). Chirurgische handdesinfectie, steriele handschoenen, een steriele doek en een steriel ooglidspeculum (of equivalent) worden aan- bevolen. De injectienaald dient 3,5-4,0 mm posterior aan de limbus in de corpus vitreum te worden ingebracht, terwijl de horizontale meridiaan wordt vermeden en gericht wordt op het centrum van de oogbol. Het injectievolume van 0,05 ml wordt dan toegediend; voor volgende injecties dient een andere positie op de sclera worden gekozen. Onmiddellijk na de intravitreale injectie moeten patiënten worden gecontroleerd op verhoging van de intraoculaire druk. Een gepaste controle kan bestaan uit een controle op perfusie van de discus nervi optici of tonometrie. Indien nodig moeten steriele instrumenten voor paracentese beschikbaar zijn. Na de intravitreale injectie moeten patiënten de instructie krijgen alle symptomen die op endoftalmitis kunnen wijzen (b.v. oogpijn, roodheid van het oog, fotofobie, wazig zien), onmiddellijk te melden. Elke injectieflacon mag alleen worden gebruikt voor de behandeling van maar één oog. De injectieflacon bevat meer dan de aanbevolen dosering van 2 mg afliber- cept. Het extraheerbaar volume van de injectieflacon (100 microliter) mag niet in zijn geheel worden gebruikt. Het teveel aan volume dient te worden uitgestoten voorafgaande aan injectie. Het injecteren van het gehele volume kan leiden tot overdosering. Druk de zuiger langzaam in totdat de cilindrische basis van de ronde top van de zuiger zich op één lijn bevindt met de zwarte doseringslijn (equivalent met 50 microliter, d.w.z. 2 mg aflibercept) om de luchtbel samen met het teveel aan geneesmiddel te verwijderen. Na injectie moet al het ongebruikte geneesmiddel worden afgevoerd. tische cataract en tijdelijke verhoogde intraoculaire druk. De meest voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 5% van de met Eylea behandelde patiënten) waren conjunctivabloeding (26,7%), oogpijn (10,3%), glasvochtloslating (8,4%), cataract (7,9%), glasvochttroebelingen (7,6%) en verhoogde intraoculaire druk (7,2%). Macula-oedeem secundair aan centrale retinale veneuze occlusie (CRVO): In totaal 317 patiënten die met ten minste één dosis Eylea werden behandeld, vormden de veiligheidspopu- latie in de twee fase III-onderzoeken met een blootstelling van maximaal 100 weken. Ernstige bijwerkingen gerelateerd aan de injectieprocedure traden op bij 3 van de 2.728 intravitreale injecties met Eylea en bestonden uit endoftalmitis, cataract en glasvochtloslating. De meest voorkomende bijwerkingen (bij ten minste 5% van de met Eylea behandelde patiënten) waren conjunctivabloeding (15,8%), verhoogde intraoculaire druk (12,9%), oogpijn (12,6%), glasvochtloslating (6,9%), glasvochttroe- belingen (5,7%), verhoogde traanproductie (5,0%) en oculaire hyperemie (5,0%). Tabel met bijwerkingen (Bijwerkingen gemeld in de fase III-onderzoeken met natte LMD en CRVO): De hieronder beschreven veiligheidsgegevens omvatten alle bijwerkingen van de fase III-onderzoeken met natte LMD en/of CRVO, waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat er een causale relatie bestaat met de injectieprocedure of het geneesmiddel. De bijwerkingen zijn weergegeven per systeem/orgaanklasse en frequentie met de volgende conventie: zien, Glasvochttroebelingen, Cornea-oedeem, Glasvochtloslating, Injectieplaatspijn, Het gevoel een vreemd voorwerp in de ogen te hebben, Traanproductie verhoogd, Ooglidoedeem, Injectieplaatsbloeding, Conjunctiva-hyperemie, Oculaire hyperemie. Soms (1/1.000, <1/100): Immuunsysteemaandoeningen: Overgevoeligheid (inclusief allergische reacties). Oogaandoeningen: Endoftalmitis (Cultuur-positieve en cultuur-negatieve endoftalmitis), Retinaloslating, Retinascheur, Iritis, Iridocyclitis, Cor- ticaal cataract, Lenticulaire troebeling, Cornea-epitheel defect, Injectieplaatsirritatie, Abnormaal gevoel in het oog, Ooglidirritatie, Verschijnselen van ontsteking in de voorste oogkamer. |