![]() een combinatie van verstrooiingsartefac- ten en het onregelmatige luchtoppervlak (Figuren 7 en 8). Dat resulteert in een beeld dat verschilt van het spiegelartefact dat wordt gegenereerd door de zeer gladde en gelijkmatige interface bij een pneumo- thorax (Figuur 9). Op technisch vlak en in tegenstelling tot wat er gebeurt bij een pleura-uitstorting, moet de radioloog de gain digde lijn van elk luchtoppervlak dat de ultratonenbundel ontmoet, ongeacht de onderliggende anatomische structuur). aan toevoegen dat, aangezien een dergelijke echografie doorgaans wordt uitgevoerd bij vermoeden van een matige pneumothorax vooraan, de radioloog moet proberen de grens van de pleuraloslating aan te tonen door de twee types interface in eenzelfde beeld vast te leggen. Zo kan hij enerzijds anderzijds een zekerheidsdiagnose stellen, wat ook interessant is voor radiologen in opleiding (Figuur 10). blijft noodzakelijk om een eventuele ver- plaatsing van het mediastinum te evalueren bij vermoeden van inhalatie van een vreemd lichaam. Maar in minder acute gevallen (vermoeden van postoperatieve parese of paralyse van de nervus phrenicus) kan de beweeglijkheid van het diafragma preciezer worden geëvalueerd met een echografie. Door middel van M-mode-echografie kunnen de bewegingen van het diafragma grafisch worden weergegeven, wat de arts meer zegt dan louter de subjectieve indruk van de radioloog (Figuur 11: normale be- wegingen van het diafragma). Figuur 12 is een echografisch beeld (M-mode) van een paradoxale beweging. tig zijn bij het evalueren van onder meer thoracale verdichtingen. niet-invasief onderzoek dat snel kan worden aangevraagd en uitgevoerd. 1. techniques, and imaging findings. Radiol Clin North Am 2011;49(5):825-46. doi:10.1016/j.rcl.2011.06.008. Pediatr Radiol 2011;41 Suppl 2:555-61. num excluded). Eur Radiol 2008;18(2):390-9. the chest: clinical uses and applications. Radiographics 2002; 22(1):e1. nagement of pleural disease. Curr Opin Pulm Med 2003; 9(4):282-90. |