background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 7
n
2013
55
interalveolaire interstitia, wat resulteert in
een combinatie van verstrooiingsartefac-
ten en het onregelmatige luchtoppervlak
(Figuren 7 en 8). Dat resulteert in een
beeld dat verschilt van het spiegelartefact
dat wordt gegenereerd door de zeer gladde
en gelijkmatige interface bij een pneumo-
thorax (Figuur 9). Op technisch vlak en in
tegenstelling tot wat er gebeurt bij een
pleura-uitstorting, moet de radioloog de
gain
beperken om een blurring artefact te
voorkomen (dikke, hyperechogene, verza-
digde lijn van elk luchtoppervlak dat de
ultratonenbundel ontmoet, ongeacht de
onderliggende anatomische structuur).
Op zuiver technisch vlak kunnen we er nog
aan toevoegen dat, aangezien een dergelijke
echografie doorgaans wordt uitgevoerd bij
vermoeden van een matige pneumothorax
vooraan, de radioloog moet proberen de
grens van de pleuraloslating aan te tonen
door de twee types interface in eenzelfde
beeld vast te leggen. Zo kan hij enerzijds
de grootte van de pneumothorax ramen en
anderzijds een zekerheidsdiagnose stellen,
wat ook interessant is voor radiologen in
opleiding (Figuur 10).
Diafragma
Een radioscopie geeft een totaalbeeld en
blijft noodzakelijk om een eventuele ver-
plaatsing van het mediastinum te evalueren
bij vermoeden van inhalatie van een vreemd
lichaam. Maar in minder acute gevallen
(vermoeden van postoperatieve parese of
paralyse van de nervus phrenicus) kan de
beweeglijkheid van het diafragma preciezer
worden geëvalueerd met een echografie.
Door middel van M-mode-echografie
kunnen de bewegingen van het diafragma
grafisch worden weergegeven, wat de arts
meer zegt dan louter de subjectieve indruk
van de radioloog (Figuur 11: normale be-
wegingen van het diafragma). Figuur 12 is
een echografisch beeld (M-mode) van een
paradoxale beweging.
Conclusie
Een aanvullende echografie kan zeer nut-
tig zijn bij het evalueren van onder meer
thoracale verdichtingen.
Een echografie is meestal een eenvoudig,
niet-invasief onderzoek dat snel kan worden
aangevraagd en uitgevoerd.
Referenties
1.
Coley BD. Chest sonography in children: current indications,
techniques, and imaging findings. Radiol Clin North Am
2011;49(5):825-46. doi:10.1016/j.rcl.2011.06.008.
2.
Newman B. Ultrasound body applications in children.
Pediatr Radiol 2011;41 Suppl 2:555-61.
3.
Riccabona M. Ultrasound of the chest in children (mediasti-
num excluded). Eur Radiol 2008;18(2):390-9.
4.
Koh DM, Burke S, Davies N, Padley SP. Transthoracic US of
the chest: clinical uses and applications. Radiographics 2002;
22(1):e1.
5.
Tsai TH, Yang PC. Ultrasound in the diagnosis and ma-
nagement of pleural disease. Curr Opin Pulm Med 2003;
9(4):282-90.
Figuur 11: Normale beweging van het rechtermiddenrif:
bij het afdalen (gele pijlen) kruist de koepel het sectievlak
van de M-mode dichter bij het huidvlak, wat zich uit in een
knik naar boven toe (rood punt). Bemerk ook de verwachte
relatieve duur van de inspiratiefase (kort) en de
expiratiefase (langer).
Figuur 12: Paradoxale beweging van de linkerdiafragmakoepel:
tijdens het inademen (korte fase) stijgt de koepel even en kruist hij
het sectievlak van de M-mode dichter bij het huidvlak, wat zich uit
in een knik naar boven toe (rood punt). De duur van paradoxale stij-
ging van de koepel is korter dan de duur van de inademing bij het
kind. Een parese van het diafragma zonder paradoxale beweging
resulteert in een atone koepel, die bij M-mode een plat beeld geeft.
Inademing
Rechts
Paradoxale beweging
Links