background image
Bloedvaten, Hart, Longen
n
Vol 18
n
Nr 7
n
2013
49
sluiten aan bij die van eerdere studies (15,
17-19).
Het fenotype met een combinatie van
eosinofiele en neutrofiele ontsteking ver-
toont de hoogste fibrinogeenconcentratie,
de minst goede longfunctie en de hoogste
graad van bronchiale reactiviteit op me-
thacholine. In een recente studie werd een
aantasting van de ademhalingsfunctie aan-
getoond bij patiënten met een gemengde
ontsteking (20). Bovendien troffen we in
deze subgroep een hoge concentratie fibri-
nogeen in het bloed aan, wat wijst op een
sterkere systemische ontsteking in geval
van gemengde ontsteking in de geïndu-
ceerde expectoratie.
Geen enkel kenmerk is specifiek voor het
neutrofiele fenotype, en meer in het bij-
zonder: de systemische ontsteking (PRC
en fibrinogeen) is niet verhoogd.
Predictieve factoren voor
het eosinofiele fenotype
Indien we alle 508 patiënten in aanmerking
nemen, vinden we een significant verband
tussen de eosinofielenconcentratie in het
bloed en die in de expectoratie (r = 0,6,
p < 0,0001). Verschillende eerdere studies
gaven een correlatie aan tussen de eosi-
nofielenconcentratie in het bloed en die in
het bronchoalveolaire lavagemateriaal (21)
en de geïnduceerde expectoratie (22). Deze
studies waren echter in de eerste plaats
gebaseerd op beperkte patiëntenpopulaties
en beschikten over geen drempelwaarden
voor de identificatie.
Op basis van een ROC-curve kon worden vast-
gesteld dat een eosinofielenconcentratie in
het bloed 220/mm³ of 3% de identifica-
tie mogelijk maakt van het eosinofiele type
( 3%) met een sensitiviteit en specifici-
teit van bijna 75%. De recente Amerikaanse
studie wees ook uit dat de drempelwaarde
van 220/mm³ het beste compromis was
om de eosinofilie in de expectoratie 3%
te voorspellen (16). Interessant: de eosi-
nofilie in het bloed is even doeltreffend als
een meting van de NO in de uitgeademde
lucht voor deze identificatie. Een NO-me-
ting heeft overigens het voordeel dat het
een eenvoudige en voor de patiënt meer
comfortabele meettechniek is.
Vervolgens hebben we de andere klinische
factoren geassocieerd met het eosinofiele
fenotype bepaald aan de hand van een
multipele logistieke regressieanalyse. De
onafhankelijke predictieve factoren voor
het eosinofiele fenotype, verkregen door de
variabelen te combineren in het logistieke
regressiemodel, zijn de eosinofielencon-
centratie (in procent), de Tiffeneauscore,
de NO-concentratie in de uitgeademde
lucht en de totale IgE-concentratie. Het
feit dat de eosinofielenconcentratie in het
bloed en de NO-concentratie in de uitge-
ademde lucht onafhankelijke predictieve
factoren blijken te zijn, suggereert dat deze
twee markers een weerspiegeling zijn van
de verschillende mechanismen achter de
bevordering van de rekrutering van eosi-
nofielen in de luchtwegen. In onze studie
was de totale IgE-concentratie een betere
predictor dan atopie. Dit doet vermoeden
dat hoge IgE-concentraties in de weefsels de
mastocyten kunnen activeren, zelfs zonder
tussenkomst van de allergenen (23).
Dan hebben we een formule opgesteld
om de aanwezigheid van een eosinofie-
lenconcentratie 3% in de expectoratie
te voorspellen (Figuur 4). Deze formule is
vervolgens gevalideerd in een prospectieve
populatie (kappacoëfficiënt van Cohen 0,59,
p < 0,0001).
Predictieve factoren voor
het neutrofiele fenotype
Wat het neutrofiele fenotype betreft,
vonden we een zwakke correlatie tussen
de neutrofielenconcentratie in het bloed
en die in de expectoratie, meer bepaald
in procent maar niet in absolute waarde.
Door alle variabelen te combineren in het
multipele logistieke regressiemodel konden
we de onafhankelijke predictieve factoren
van het neutrofiele fenotype identifice-
ren: de functionele residuele capaciteit
en de leeftijd van de patiënt. Op basis van
de neutrofielenconcentratie in het bloed
kunnen we geen voorspelling doen. Het is
waarschijnlijk dat de neutrofielen, als ze
de bloedsomloop verlaten, via chemoat-
tractie in de longen terechtkomen, zonder
detecteerbaar effect op de neutrofielencon-
centratie in het bloed. Het is geweten dat
de neutrofilie van de luchtwegen toeneemt
met de leeftijd. Het lijkt er overigens op dat
de neutrofielen van de luchtwegen kunnen
bijdragen aan een afname van de inspira-
toire capaciteit. Studies bij kinderen hebben
bevestigd dat het percentage neutrofielen
in het bronchoalveolaire lavagemateriaal is
gecorreleerd aan de tekens van air trapping
bij mucoviscidose (24).
Patiënten die inhalatiecorticosteroïden in
een gemiddelde of hoge dosis krijgen, heb-
ben een hogere neutrofielenconcentratie
Figuur 4: Formule om de aanwezigheid van een eosinofielenconcentratie 3% in de
expectoratie te voorspellen.