![]() aanwezigheid van een eosinofiele ontste- king van de luchtwegen het mogelijk maakt om de respons op een ontstekingsremmen- de behandeling te voorspellen, bijvoorbeeld aan de hand van inhalatiecorticosteroïden (1, 2) en anti-IL5's (3, 4). Verschillende studies hebben het nut aangetoond van een analyse van de geïnduceerde expec- toraties als leidraad voor de behandeling (5, 6). Dankzij een behandeling gericht op de eosinofiele ontsteking kan het astma beter onder controle worden gehouden en neemt het aantal exacerbaties en ziekenhuisop- names af. Er is echter geen enkel bewijs voor een verbetering van de astmacontrole met corticosteroïden bij paucigranulocy- taire patiënten, die geen eosinofiele ontste- king vertonen (7). De gegevens suggereren overigens dat neutrofiel astma zou kunnen worden verbeterd door een behandeling met macroliden (8, 9). Voor de keuze van de behandeling zou het karakteriseren van de bronchiale ontsteking van patiënten met chronische respiratoire symptomen dus in de toekomst belangrijker kunnen worden dan het stellen van een diagnose `bronchiaal astma'. Met de techniek van de geïnduceerde expectoratie (Figuren 1 en 2) kunnen op een niet-invasieve manier cellen van de luchtwegen worden verzameld. De techniek wordt dan ook beschouwd als de gouden standaard in de identificatie van inflammatoire fenotypes van bronchiaal astma. Het is evenwel een dure techniek, die tijd en expertise vergt. Daarom is deze buiten de universitaire ziekenhuizen maar vervangmarkers is in de klinische praktijk dus nuttig. lucht (FE eosinofielen in de expectoratie (10, 11). Voor de identificatie van neutrofielen in de luchtwegen ontbreekt het ons echter aan markers. De markers in het bloed vormen een aanvaardbaar alternatief omdat de granulocyten die de bronchiën infiltreren afkomstig zijn van het beenmerg en via het bloed in de luchtwegen terechtkomen. Het doel van onze studie is de prevalentie te evalueren van de fenotypes van astma in een grote populatie van astmapatiënten, en de factoren te bepalen die zijn geassocieerd met eosinofiele en neutrofiele ontsteking van de luchtwegen. populatie van 508 astmapatiënten die op consultatie kwamen in het CHU van Luik induceerde expectoratie ondergingen (12). Het eosinofiele fenotype wordt gedefini- eerd als een eosinofielenconcentratie hoger dan of gelijk aan 3% in de expectoratie. Het neutrofiele fenotype stemt overeen met een neutrofielenconcentratie van meer dan 76% (13). Op basis van een multipele logistieke regressieanalyse konden we een formule opstellen om de aanwezigheid van een sterke eosinofilie of neutrofilie van de expectoratie te voorspellen. Het vermogen van de formule om het inflammatoire ka- rakter van de geïnduceerde expectoratie te voorspellen, werd vervolgens prospectief gevalideerd in een onafhankelijke popula- tie van 178 astmapatiënten waarbij de de- mografische, functionele en inflammatoire kenmerken vergelijkbaar waren met die van de retrospectieve populatie. inflammatoire fenotypes expectoratie van goede kwaliteit aflever- den, hadden er 211 (42%) een ontsteking aanbevelingenvoordediagnosevanastmaomvattendeaanwezigheid Desymptomenendeademhalingsfunctiegevenechtergeenenkeleinformatie overdeonderliggendebronchialeontsteking.Steedsmeerbewijsgeeftaandat deindelingvanastmapatiënteninverschillendefenotypes,infunctievanhet typebronchialeontsteking,deidentificatiemogelijkmaaktvansubgroepen vanpatiëntendieeengroterekanshebbenomopdebehandelingtereageren. |